Vervolg Noten Hoofdstuk 3    
 [Hoofdstuk 3]      [Literatuurlijst]     [Lijst van vreemde woorden]

14
De Zeeuw & Soudijn 1975; Doets 1981 p 45 met verwijzing naar Feyerabend; Klüver & Krüger 1972; Bodgan & Taylor 1975 p 1; Rijkeboer 1984 p 31; Moser 1978 p 65 met verwijzing naar Kuhn, Lakatos en Feyerabend.

15
De invulling van deze vier elementen in dit schema is afkomstig van Moser. De onderste rij, waarin de belangrijkste methodologische consequenties staan, grijpt vooruit op de verdere tekst van deze paragraaf en is ingevuld op grond van meerdere, alsnog te noemen auteurs.

16
1977a. resp. p 65 en 25.
Vgl Miedema 1983 p 272 en 277.
Imelman noemt dit gesprek tussen practici en theoretici "constitutief voor handelingsonderzoek (1980 p 5).

17
Vanwege het speciale karakter van de discours heb ik dit niet met het Nederlandse woord 'discussie' willn vertalen. Gezien de Duitse herkomst van het begrip ware 'Diskurs' wellcht een juiste aanduiding. Naar mijn taalgevoel past het zonder hoofdletter geschreven Franse woord 'discours' echter soepeler in het Nederlandse en Belgische spraakgebruik.
In ieder geval dient opgemerkt dat Foucault's begrip 'discours' een ietwat andere lading heeft. Bij Habermas staat het voor een optimaal vrije en dwangloze discussie, bij Foucault staat het meer voor de nooit dwangvrije discussie in een historisch bepaalde situatie -- en historie is bij Foucault vooral een geschiedenis van dwang van groepen mensen over groepen mensen (Moser 1978 p 95 e. v.; Bertels 1977).

18
Habermas 1971; Kunneman 1985; Miedema 1983; Moser 1978 p 91 e.v.;
Rispens & Bosman noemen het begrip .ideale gesprekssituatie. een "kernbegrip van de kritische orthopedagogiek" (1985 p 162).

19
Habermas 1971 o.a. p 138; Kunneman 1985 p 9; Moser 1978 p 93 e.v.

20
Freire 1985 p 73-76 en 89-92.

21
Freire 1985 p 73.74 en 108.
De Boer zegt, in andere bewoordingen, hetzelfde als Habermas en Freire. Hij noemt de dialogische houding funderend voor handelingswetenschap en formuleert vijf postulaten, richtinggevende veronderstellingen, van de dialoog.

Het gaat om de veronderstellingen

(a) dat mensen elkaar als persoon in de wereld wil]en begrijpen,

(b) dat mensen waarachtig kunnen zijn,

(c) dat mensen rationeel en verantwoordelijk kunnen zijn dus redelijke antwoorden willen geven,

(d) dat uitspraken weliswaar plaats- en tijdgebonden maar wel waar kunnen zijn en dat

(e) het oorspronkelijke geheel herkenbaar blijft bij het bespreken van aspecten of elementen van verschijnselen (1980 p 95 e.v.).

 

22
Moser 1977b p 61,1978 p 105; De Boer 1980 p 9; Buelens & Carlier 1983 p 235 e.v.; Miedema 1983 p 266 en 1984 p 106 e.v.; Kunneman 1985 p 9.

23
Van Gennep 1980
p 88 e.v.; v Weelden (&vGennep) 1982 p 110 en 111; Dessaur 1982 p 73.

24
Ter Horst 1980 p 38; Beugelsdijk & Souverein 1984 p 45 e.v.

25
Habermas 1975.
Zie ook Horkheimer 1937 / '81; Steenbergen 1977; Meijer 1983a p 333 en Buelens & Carlier 1983 p 250.
Vgl. Beugelsdijk 1982 p 594.

26
Freire 1985 o.a. p 107; De Boer 1972 p 596; Koetsier & v Oosten 1983 p 290; Moser 1978 p 23 e.v.; Wilmink 1983 p 17; v Gennep 1980 p 92. 27 De Groot 1961 p 6 en 29 e.v.

28
Nijk 1978 p 89 e.v.; Duintjer 1983 p 62; Beugelsdijk & Souverein 1984 p 36 e.v.

29
Huis in .t Veld 1979; Stevens' "empirisch-regulatieve cyclus" (1987).


30 
Haag e.a. 1972 p 148; Van Strien 1975, 1984; Moser 1977a p 13. 1977b deel2, p 51-56 en 1978 p 146 e.v.; Van Gennep 1980 p 92; v Dijkum 1980 p 21 e.v.; v Dijkum e.a. 1981 p 41 e.v. en h 3; Koning & Pijnenburg 1980 p 160; Doets 1981 passim; Freire 1985 p 94-102 en passim (m.n. fase 5); Clemens 1985 (Carr & Kemnis 1983) p 8.

31 
Deze auteurs geven een cyclus weer die zowel als de grote. als wel de kleine cyclus gezien kan worden. In vak 3 zou men dezelfde cyclus, meerdere malen herhaald, kunnen vermelden.

32 
Moser 1977a p 62; Blankert & Gruschka 1975 p 681; De Vties 1973; v Dijkum 1980 p 17 e.v. 

33 
Moser 1977b p 31; v Ginneken 1977; Nijk 1978 p 55; Imelman & Meijer 1985 p 45.

34 
Marcuse 1970 p 181 e.v.; Mollenhauer & Rittelmeyer 1975 p 687; Moser 1978 p 74; Imelman 1983a p 21 en 77, sprekend over Derbolav; Hintjes 1983. sprekend over Nohl; Bleeker & Mulderij 1984 o.a. p 7.

35 
Habermas 1971 p 123 e.v.; Beekman 1975 p 32 e.v.; Moser 1977ap 12.13 en 19; IJsseling 1977 (over Heidegger); Beerling 1977 (over Marcuse); Ten Have 1977a p 58; Faber & Imelman 1983 (over Ballauff).

36 
Moser 1977ap21.1977 p53 e.v.; vDijkum e.a.1981 p 159 e.v.;IJzendoom 1984p77.

37 
Bronnen: Kunneman 1985 o.a. p 8.9,24,25,38.66 en 67; Habermas 1971; Habermas 1981; Miedema 1983; Miedema 1984; v Doorne & Vroman 1983; Rispens & Bosman 1985; De Ruyter & Baartman 1985; Widdershove 1982.

38 
De toets die Habermas impliciet bedoelt is vermoedelijk de in het gesprek blijkens feedback ontstane overeenstemming dat er gedeeld begrip is ontstaan.

39 
Marcuse 1970 o.a. p 117 e.v.; De Boer 1972; Spiecker 1974 h 3; Haeberlin 1975; Galtung 1977; Moser 1978 o.a. p 76 e.v.; Imelman 1980; Beugelsdijk 1982; De Ruyter 1984.

40 

Haag e.a. 1972: Onderzoek gebeurt in een groep, in "een communicatief systeem. een sociaal interactieproces. waarin de object-subject-scheiding is opgeheven." 

Heinze e.a. spreken in gelijke zin (1975 o.a. p 28 e.v. en 34 e.v.).

Klüger & Krüver (1972) zien onderzoeker en onderzoeker in een subject-subject-verhouding bijeen in het proces dat tot gedeeld begrip moet leiden ("Verständigungsprozess" p 89).

Moser noemt het bovenstaande .het subjectiveringspostulaat. (1978 p 136) met verwijzing naar Klafki (1973 p 488).

Imelman stelt dat het 'object' bij handelingsonderzoek, en eigenlijk in de hele pedagogiek. bestaat uit kennende subjecten (1980 p 5).

Van Dijkum spreekt van de subject-object-wisselwerking, waarin beide partijen, onderzoeker en onderzochten, in meerdere of mindere mate subjectiverend dan wel objectiverend bezig kunnen zijn (1980 p 14).

De Vries spreekt van 'kritische intersubjectiviteit' als vervanging van objectiviteit als norm (1973). 

Ten Have spreekt van 'doordacht subjectivisme' en van .expliciterend subjectivisme. (1977a p 53).

Bleeker & Mulderij presenteren hun type fenomenologische verheldering niet als een weergave van het wezenlijke van de dingen à la Husserl. maar als 'subjectieve: verheldering van een dynamische waarheid' (1984 p 148).

Rink & Rijkeboer spreken ook van .object-subject-wisselwerking (1983 p 34). 

 

41 
De Groot 1961 p 174; Spiecker 1974 p 63.

42 
Om het buiten werking stellen van aangetroffen correlaties (Galtung 1977; Verbiest 1984 p 200).