Vervolg Noten Hoofdstuk 3    
 [Hoofdstuk 3]      [Literatuurlijst]     [Lijst van vreemde woorden]

43 
Haeberlin 1975 (met tal van waarschuwingen, p 673 e.v.); Klafki 1974; Moser 1977a p 15 e.v., 1978 p 61 en 137 e.v.; Miedema 1983 p 266 e.v.; De Boer 1980 p 55 en epiloog; Baartman 1983 p 683 e.v.; Miedema 1984 p 116, 118, 120. 129 en 137; Stevens 1987 p 123 en 124.

44 
Boon 1977; Heering 1977 over Ricoeur; Nijk 1978 p 89 e.v..p 134 e.v.; Moser 1978 p 14e.v.; Duintjer 1983 p 62; Imelman 1983a h 1; Steutel 1983 over Bollnow; Baartman 1983 p 678 e.v.; Rispens 1983b p 672 noot 10; Verbiest 1984 p 162 e.v.; Beugelsdijk & Souverein 1984 p 36-43; Rispens & Bosman 1985 p 147 e.v.; Baartman 1986 p 47 e.v. ,

45 
Bronnen: v Hoof 1973 p 350 e.v.; Heinze e.a. 1975 p 55e.v.. 133 en 153; Moser 1977a p 16, 34. 50 e.v.; Moser 1977b p 63; Galtung 1977 p 42 en 90; Nijk 1978 p 32; Glaser & Strauss 1976 h 3; Freire 1985 p 68 en 167; Doets 1981 p 40; Rispens & Bosman 1985 p 151.

46
Ten Have 1977a p 55, 58 en 85.

47

Moser (1977b p 66) spreekt van "protocollen" die "het verloop van het handelen beschrijven". Ze geven "de subjectieve inschatting van de verteller weer. Door gemeenschappelijke discussie over deze protocollen kan gepoogd worden ze te intersubjectiveren.".
Het gaat daarbij om "ervaringsprotocollen" want die bevatten de meest wezenlijke gegevens. die het filter van een observatie niet doorlaat (1978 p 135).

Rumelhart 1980.

Ter Horst (1980 p 52 e. v.): "Zij zijn de eersten en de laatsten: subjecten met hun verhalen.'. Daar ligt het begin van onderzoek. In de loop van het proces kan het verhaal anders worden, beter, zo mogelijk abstracter.

v Dijkum e.a. (1981 p 150) spreken van "documentair materiaal" dat de neerslag vormt van de zingeving van de betrokkenen.

Ook vd Beld (1982 p 42,59 en 60) stelt wat de actor zelf te vertellen heeft. centraal.

Ook Rispens & Bosman (1985 p 126) pleiten voor het aansluiten bij het verhaal -- in hun geval van de cliënt, maar ook bij onderzoek. Juist die betekenisverlening van de cliënt c.q. de bij het onderzoek betrokkene is onderwerp van onderzoek.

 

48 
Krippendorff 1981 p 81.

49 
Moser 1977b p 53; 1978 p 26 en 127 e.v. 

50 
Moser 1977a p 63.

51 
Doets 1981 p 96; Riddersma 1983 p 80.

52 
Heinze e.a.1975 p 38, 39 en 138; Moser 1977a p 26e.v.; 1977b p 64; Rispens 1983b p 671, noot 9. 

53 
Moser 1977b p 68.

54 
Bronnen: Gold 1969; Vidich 1970; Bleeker & Mulderij 1984 p 86 e.v.; Cook & Campbell1979; Ten Have 1977a h 3; Moser 1977a p 39 e.v.; 1978 p 135; v Dijkum e.a. 1981 p 92 e.v.; Doets 1981 p 112; Beekman 1982 p 11.

Voor schema.s en lijsten van methoden zie Moser 1977a p 26; Moser 1977b p 64 e.v.; Moser 1978 p 128 e.v. en 132; Doets 1981 p 116 e.v.; v Dijkum e.a. 1981 p 88 e.v. 
Dat zijn deels methoden van verzamelen, deels methoden van bewerken en analyseren van informatie.

Zie ook p 51 en 52 en de daar aangehaalde literatuur (noot 43 t/m 47).

55 
Zelditch 1971 p 229; Klüger & Krüver 1972; Panhuysen & Verbij 1979, postulaat e; Bodgan & Taylor 1975; Spiecker 1974 p 41; Imelman e.a. 1981 p 191; Imelman 1983a p 18; Klafki 1976 p 60; Miedema 1983 p 270; v Dijkum e.a.1981 p 166e.v.

56 
Heinze e.a. 1975 p 38 en 39; Mosri 1978 p 54 en 135.

57 

Bodgan & Taylor 1975 p 5: pas vanuit betrokkenheid verneemt men wat mensen echt vinden.

Ten Have 1977b: pas dan kijkt men achter de dagelijkse werkelijkheid en krijgt men betrouwbare informatie omdat mensen dan meer van zich laten horen (o.a. p 59).

Dean e.a. 1969: een open houding laat meer informatie door dan vooraf opgestelde observatiecategorieën. 

Pet e.a. (1979): pas dan krijgt men de gewenste informatie naar boven.

Doets 1981 p 112: "Een dergelijke participerende geëngageerdheid kan in tegenstelling tot een neutrale houding de kwaliteit van de te ontwikkelen kennis aanmerkelijk vergroten."

Habermas: slechts van binnenuit en door deelname aan de communicatieve processen waarin gedeeld begrip tot stand wordt gebracht, kan de werkelijkheid ontsloten worden. Dit vereist een overgang van het toeschouwers-standpunt naar een performatieve houding. De onderzoeker is meer interpretator dan observator en dit doet hij vanuit een "participerende betrokkenheid" (Habermas 1981 p 12 en vanaf p 9; Kunneman 1985 p 40 en 41).

Beekman 1982 p 9: betrokkenheid als houding van de onderzoeker. Imelman 1983a p 19: "réflection engagée".

 

58 

v Strien 1975, 1984: de ingreep als fase van de cyclus. Groen 1976: beïnvloeding als onderzoeksmethode.

De Zeeuw 1977b: "instructie" of"transport van ervaringsdelen".

Doerbecker 1979 p 5: "Al doende nieuwe informatie boven tafel halen". 

Huis in 't Veld 1979 p 234: proces van bewuste beïnvloeding.

Huis in 't Veld 1975: de onderzoeker is "beurtelings onderzoeker en agoog". 

Koning & Pijnenburg 1980:"instructie".

Moser 1977a: creëren van situaties die tot handelingen leiden(p 26). 

Moser 1977b en v Dijkum e.a. 1981: crisisexperimenten.

Doets 1981: "directe ondersteuning" (p 117 o.a.), "trainingen" (p 118), "rollen- en simulatiespelen" (p 118). "natuurlijke veldexperimenten (p 117).

v Dijkum 1981 p 167: "het voortouw nemen", "begeleiding". 

Redmeijer & Knijff 1983 p 102: "begeleiding".

Rink & Rijkeboer 1983 p 24: "aanpak van de problemen".

Miedema 1984 p 135: "een bewust beïnvloedende houding".

Stevens 1987 p 123: de onderzoeker als change agent, als handelingsdeskundig.

Overigens vermelden niet alle auteurs een even grote mate van actieve betrokkenheid van de onderzoeker . Volgens sommigen, of naar sommige passages van auteurs, gaat de betrokkenheid niet verder dan de vergadertafel en het in gedachte oplossen van de problemen: Imelman e.a. 1981 p 159; de Visser 1978 bijvoorbeeld.  
Glaser & Strauss (1976, 1973) blijven consequent observeren en laten het daarbij. 

59 
Wardekker 1979; Rispens 1983a p 24.

60 
Klafki 1973; Haeberlin 1975; Moser 1977b p 21 e.v.; Heinze e.a. 1975 p 55 e.v.; Clemens 1985 p 15 (13 stelregels).

61 
Doets 1981 p41 e.v. en 96 e.v.

62 
Horkheimer 1937 / '81; Moser 1977b h 9; Haag e.a. 1972 en Heinze 1975 passim; Freire 1985 o.a. p 115. 

63 
Krippendorff 1981 p 53. 

64 
Heinze e.a. 1975 p 139. 

65 
Ter Horst 1980 p 33.

66 
Doerbecker 1979 p 14.

67 
Glaser & Strauss 1973 h 2.

68 
Filstead 1971; Imelman 1982b p 73; Komter 1983; Bleeker & Mulderij 1984 h 5; Nooy 1977 p 27; Bodgan & Taylor 1975.

69 
Haag e.a. 1972 p 53.

70 
In termen van Krippendorff (1981 p 57 e.v.):

de 'context unit' is het handelen van de actoren in de praktijk, 

de 'sampling unit' is hun dag- of logboek,

de 'recording unit' is het daar uitgelichte relevante verhaal dat als datum gebruikt kan worden: dat afgrensbaar en analyseerbaar is.

 

In andere termen van Krippendorff (1981 p 60 e.v.): 

de 'physical unit' is zo'n logboek,

de 'systematical units' of de 'thematic units' zijn de daaruit afgegrensde verhalen. 

 

71 
Vlg Rink & Rijkeboer 1983 p 225. 

72 
TerHorst 1980 p 31, 46 en 47.

73 
In termen van Krippendorf (1981 p 60 e.v.): de geselecteerde verhalen zijn de 'referential units'. 

74 
Holsti 1969 p 94.

75 
Holsti 1969 p 104; Glaser & Strauss 1976; Rink & Rijkeboer 1983 p 226.

76 
Vd Veer 1984 p 171; Klüver & Krüger 1972, postulaat c en d; Panhuysen & Verbij 1979, idem. 

77 
Krippendorff 1981 p 17

78 
De Boer 1980p 24 e.v. en h 11; vd Beld 1982; Wigger 1983 p 81-83,89 en 90; v Doome & Vroman 1983 p 276; Verbiest 1984 p 107 en 112; Meijer 1984b p 207; Rispens & Bosman 1985 p 129 noot 7.

79 

Heinze e.a. spreken van 'leefwereldanalyse' (1975 p 153 e.v.).

Bleeker & Mulderij van 'kwalitatieve analyse' met verwijzing naar methoden uit de ethnomethodologie, het symbolisch interactionisme, de ethnografie en de geesteswetenschappelijke stroming (1984 h 5).

Freire (1985) spreekt van 'decoderen' , te verstaan als het uiteenrafelen en kritiserend veranderen van de oorspronkelijke 'codering'.

Pieper wijst op de mogelijkheden van een systeemtheoretische analyse (1972 p 104).

Doets spreekt van een historische en logische analyse van een probleem (1981 p 56 e.v .). Vele auteurs noemen inhoudsanalyse als methode. 

 

80 
Heinze e.a. 1975 p 155.

81 
Mies 1979; Doets 1981 p 152 en 153; G1aser & Strauss 1976 h 2; Moser 1977b p 32.

82 
Glaser & Strauss 1973 en 197f>; v Hoof 1977; Scholte 1980; v Dijkum e.a. 1981 p 54 e.v.; Rink & Rijkeboer 1983 p 56 e.v.  
Deze manier van begrippen ontwikkelen sluit aan bij het symbolisch interactionisme (Glaser & Strauss, v Hoof, Scholte), bij de Marxistische traditie (v Dijkum e.a. 1981 p 55) en bij de Kritische theorie (Marcuse 1970).

83 
Levering 1986 p 81 met verwijzing naar Waisman 1951.

84 
v Dijkum 1980 p 23. Voorts: Haag e.a. 1972 p 148; v Ginneken 1977, die spreekt van ..vlugschriften"; v Dijkum e.a. 1981 p 37 en 44; Ten Have 1977b p 74 en 88; Doerbecker 1979 p 14 en 15.  

85 

Imelman 1978a p 14; Beekman 1972 p 19-20; Reinze e.a. 1975 p 132, 136; Moser 1977a p 46; Imelman & Meijer 1985 p 49.

De Visser spreekt van "een tekening van de situatie" (1978 p 273).

Rink & Rijkeboer spreken van "de definiëring van de situatie door de betrokkenen, de actoren" (1984 p 43). 

De Wijze e.a. 1979 p 15.

 

86 

Zijn 'voorinzichten' (Glaser & Strauss) of zijn 'aanzuiger' ofwel de kennis en visie of vragen van waaruit hij kijkt; 

Ter Horst 1980 p 28, "We luisteren eerst overvloedig, maar daarna volgt de discussie", 

Bleeker & Mulderij 1984 p 143.

 

87 
Heinze e.a. 1975 p 24, 25, 36,155 en 156; Moser 1977b p 53, 54 en 62; 1978 p 147 e.v.; Freire 1985 p 100; Imelman & Meijer 1985 p 41; Imelman 1980 p 21 e.v.; De Visser 1980 p 34; 1978 p 274 e.v.; Imelman e.a. 1981 p 152.

88 
In de literatuur komt deze taak van de discours in tal van bewoordingen naar voren: 

Heinze e.a. 1975 p 45: "Situatiedefinities en herdefinities".

Soudijn (1976 p 50 resp. 47): "een moge1ijk vruchtbare herinterpretatie van het probleem" of "een wisseling van representatie".

De Zeeuw (1977a en b): een andere rangschikking of ordening die bruikbaar is ter verbetering; een andere decompositie die meer mogelijkheden biedt.

Moser 1977a: het construeren en funderen van oriëntatie voor het handelen (p 11 e.v.).

Reering (1977 p 146 over Ricoeur): een herinterpretatie waardoor je anders gaat zien, willen en handelen.

Freire noemt dit: 'decoderen ' hetgeen o.a. kan gebeuren door het aanbieden van 'scharnierthema's': andere manieren van kijken, dus handelen. Hij verwijst naar Goldman ' s onderscheid tussen werkelijk bewustzijn en potentieel bewustzijn en naar een onderscheid van Nicolai tussen de begrepen, uitvoerbare oplossingen en de nog niet begrepen praktische oplossingen (1985 p 96,97 en 107).

Koning & Pijnenburg (1980 p 168): een herformulering van het probleem. Groen (1980 p 21 e. v.): systematische vraagvervanging.

Imelman e.a. (1981 p 190): een interpretatie die tot bezinning uitnodigt.

Moser 1977b (p 56): deze handelingsoriënteringen zijn voorlopig juist; in het daarop volgende handelingsproces kunnen zwakke kanten naar voren komen, die op hun beurt weer bediscussieerd kunnen worden.

 

89 
Haag e.a. 1972 p 53; Haeberlin 1975 p 670 met verwijzing naar Klafki 1973 en 1974; Klüger & Krüver 1972 p 801; Moser 1978 p 55; v Dijkum e.a. 1981 p 95, 159 en 160.