Vervolg
Noten Hoofdstuk 3
|
Moser (1977b p 66) spreekt van "protocollen" die "het verloop van het
handelen beschrijven". Ze geven "de subjectieve inschatting van de
verteller weer. Door gemeenschappelijke discussie over deze protocollen kan
gepoogd worden ze te intersubjectiveren.". |
Rumelhart
1980. | |
Ter
Horst (1980 p 52 e. v.): "Zij zijn de eersten en de laatsten: subjecten
met hun verhalen.'. Daar ligt het begin van onderzoek. In de loop van het
proces kan het verhaal anders worden, beter, zo mogelijk abstracter. | |
v
Dijkum e.a. (1981 p 150) spreken van "documentair materiaal" dat de
neerslag vormt van de zingeving van de betrokkenen. | |
Ook
vd Beld (1982 p 42,59 en 60) stelt wat de actor zelf te vertellen heeft.
centraal. | |
Ook
Rispens & Bosman (1985 p 126) pleiten voor het aansluiten bij het verhaal
--
in hun geval van de cliënt, maar ook bij onderzoek. Juist die
betekenisverlening van de cliënt c.q. de bij het onderzoek betrokkene is
onderwerp van onderzoek. |
48
Krippendorff 1981 p 81.
49
Moser 1977b p 53; 1978 p 26 en 127 e.v.
50
Moser 1977a p 63.
51
Doets 1981 p 96; Riddersma 1983 p 80.
52
Heinze e.a.1975 p 38, 39 en 138; Moser 1977a p 26e.v.; 1977b p 64; Rispens
1983b p 671, noot 9.
53
Moser 1977b p 68.
54
Bronnen: Gold 1969; Vidich 1970; Bleeker & Mulderij 1984 p 86 e.v.; Cook
& Campbell1979; Ten Have 1977a h 3; Moser 1977a p 39 e.v.; 1978 p 135; v
Dijkum e.a. 1981 p 92 e.v.; Doets 1981 p 112; Beekman 1982 p 11.
Voor
schema.s en lijsten van methoden zie Moser 1977a p 26; Moser 1977b p 64 e.v.;
Moser 1978 p 128 e.v. en 132; Doets 1981 p 116 e.v.; v Dijkum e.a. 1981 p 88
e.v.
Dat zijn deels methoden van verzamelen, deels methoden van bewerken en
analyseren van informatie.
Zie
ook p 51 en 52 en de daar aangehaalde literatuur (noot 43 t/m 47).
55
Zelditch 1971 p 229; Klüger & Krüver 1972; Panhuysen & Verbij 1979,
postulaat e; Bodgan & Taylor 1975; Spiecker 1974 p 41; Imelman e.a. 1981 p
191; Imelman 1983a p 18; Klafki 1976 p 60; Miedema 1983 p 270; v Dijkum
e.a.1981 p 166e.v.
56
Heinze e.a. 1975 p 38 en 39; Mosri 1978 p 54 en 135.
57
Bodgan & Taylor 1975 p 5: pas vanuit betrokkenheid verneemt men wat mensen
echt vinden. | |
Ten
Have 1977b: pas dan kijkt men achter de dagelijkse werkelijkheid en krijgt men
betrouwbare informatie omdat mensen dan meer van zich laten horen (o.a. p 59).
| |
Dean e.a. 1969: een open houding laat meer informatie door dan vooraf opgestelde observatiecategorieën. | |
Pet e.a. (1979): pas dan krijgt men de gewenste
informatie naar boven. | |
Doets
1981 p 112: "Een dergelijke participerende geëngageerdheid kan in
tegenstelling tot een neutrale houding de kwaliteit van de te ontwikkelen
kennis aanmerkelijk vergroten." | |
Habermas:
slechts van binnenuit en door deelname aan de communicatieve processen waarin
gedeeld begrip tot stand wordt gebracht, kan de werkelijkheid ontsloten
worden. Dit vereist een overgang van het toeschouwers-standpunt naar een
performatieve houding. De onderzoeker is meer interpretator dan observator en
dit doet hij vanuit een "participerende betrokkenheid" (Habermas
1981 p 12 en vanaf p 9; Kunneman 1985 p 40 en 41). | |
Beekman
1982 p 9: betrokkenheid als houding van de onderzoeker. Imelman 1983a p 19:
"réflection engagée". |
58
v Strien 1975, 1984: de ingreep als fase van de cyclus. Groen 1976: beïnvloeding
als onderzoeksmethode. | |
De
Zeeuw 1977b: "instructie" of"transport van
ervaringsdelen". | |
Doerbecker 1979 p 5: "Al doende nieuwe informatie boven tafel halen". | |
Huis in
't Veld 1979 p 234: proces van bewuste beïnvloeding. | |
Huis in 't Veld 1975: de onderzoeker is "beurtelings onderzoeker en agoog". | |
Koning & Pijnenburg 1980:"instructie". | |
Moser 1977a: creëren van situaties die tot handelingen leiden(p 26). | |
Moser 1977b en
v Dijkum e.a. 1981: crisisexperimenten. | |
Doets
1981: "directe ondersteuning" (p 117 o.a.), "trainingen"
(p 118), "rollen- en simulatiespelen" (p 118). "natuurlijke
veldexperimenten (p 117). | |
v Dijkum 1981 p 167: "het voortouw nemen", "begeleiding". | |
Redmeijer & Knijff 1983 p 102: "begeleiding". | |
Rink
& Rijkeboer 1983 p 24: "aanpak van de problemen". | |
Miedema 1984 p 135: "een bewust beïnvloedende houding". |
Stevens
1987 p 123: de onderzoeker als change agent, als handelingsdeskundig. |
Overigens
vermelden niet alle auteurs een even grote mate van actieve betrokkenheid van de
onderzoeker . Volgens sommigen, of naar sommige passages van auteurs, gaat de
betrokkenheid niet verder dan de vergadertafel en het in gedachte oplossen
van de problemen: Imelman e.a. 1981 p 159; de Visser 1978 bijvoorbeeld.
Glaser
& Strauss (1976, 1973) blijven consequent observeren en laten het daarbij.
59
Wardekker 1979; Rispens 1983a p 24.
60
Klafki 1973; Haeberlin 1975; Moser 1977b p 21 e.v.; Heinze e.a. 1975 p 55 e.v.;
Clemens 1985 p 15 (13 stelregels).
61
Doets 1981 p41 e.v. en 96 e.v.
62
Horkheimer 1937 / '81; Moser 1977b h 9; Haag e.a. 1972 en Heinze 1975 passim;
Freire 1985 o.a. p 115.
63
Krippendorff 1981 p 53.
64
Heinze e.a. 1975 p 139.
65
Ter Horst 1980 p 33.
66
Doerbecker 1979 p 14.
67
Glaser & Strauss 1973 h 2.
68
Filstead 1971; Imelman 1982b p 73; Komter 1983; Bleeker & Mulderij 1984 h 5;
Nooy 1977 p 27; Bodgan & Taylor 1975.
69
Haag e.a. 1972 p 53.
70
In termen van Krippendorff (1981 p 57 e.v.):
de 'context unit' is het handelen van de actoren in de praktijk, | |
de 'sampling
unit' is hun dag- of logboek, | |
de
'recording unit' is het daar uitgelichte relevante verhaal dat als datum
gebruikt kan worden: dat afgrensbaar en analyseerbaar is. |
In andere termen van Krippendorff (1981 p 60 e.v.):
de
'physical unit' is zo'n
logboek, | |
de 'systematical units' of de 'thematic units' zijn de daaruit afgegrensde verhalen. |
71
Vlg Rink & Rijkeboer 1983 p 225.
72
TerHorst 1980 p 31, 46 en 47.
73
In termen van Krippendorf (1981 p 60 e.v.): de geselecteerde verhalen zijn de 'referential
units'.
74
Holsti 1969 p 94.
75
Holsti 1969 p 104; Glaser & Strauss 1976; Rink & Rijkeboer 1983 p 226.
76
Vd Veer 1984 p 171; Klüver & Krüger 1972, postulaat c en d; Panhuysen
& Verbij 1979, idem.
77
Krippendorff 1981 p 17
78
De Boer 1980p 24 e.v. en h 11; vd Beld 1982; Wigger 1983 p 81-83,89 en 90; v
Doome & Vroman 1983 p 276; Verbiest 1984 p 107 en 112; Meijer 1984b p 207;
Rispens & Bosman 1985 p 129 noot 7.
79
Heinze e.a. spreken van 'leefwereldanalyse' (1975 p 153 e.v.). | |
Bleeker
& Mulderij van 'kwalitatieve analyse' met verwijzing naar methoden uit de
ethnomethodologie, het symbolisch interactionisme, de ethnografie en de
geesteswetenschappelijke stroming (1984 h 5). | |
Freire
(1985) spreekt van 'decoderen' , te verstaan als het uiteenrafelen en
kritiserend veranderen van de oorspronkelijke 'codering'. | |
Pieper
wijst op de mogelijkheden van een systeemtheoretische analyse (1972 p 104). | |
Doets spreekt van een historische en logische analyse van een probleem (1981 p 56 e.v .). Vele auteurs noemen inhoudsanalyse als methode. |
80
Heinze e.a. 1975 p 155.
81
Mies 1979; Doets 1981 p 152 en 153; G1aser & Strauss 1976 h 2; Moser 1977b p
32.
82
Glaser & Strauss 1973 en 197f>; v Hoof 1977; Scholte 1980; v
Dijkum e.a. 1981 p 54 e.v.; Rink & Rijkeboer 1983 p 56 e.v.
Deze
manier van begrippen ontwikkelen sluit aan bij het symbolisch interactionisme (Glaser
& Strauss, v Hoof, Scholte), bij de Marxistische traditie (v Dijkum e.a.
1981 p 55) en bij de Kritische theorie (Marcuse 1970).
83
Levering 1986 p 81 met verwijzing naar Waisman 1951.
84
v Dijkum 1980 p 23. Voorts: Haag e.a. 1972 p 148; v Ginneken 1977, die spreekt
van ..vlugschriften"; v Dijkum e.a. 1981 p 37 en 44; Ten Have 1977b p 74 en
88; Doerbecker 1979 p 14 en 15.
85
Imelman 1978a p 14; Beekman 1972 p 19-20; Reinze e.a. 1975 p 132, 136; Moser
1977a p 46; Imelman & Meijer 1985 p 49. | |
De
Visser spreekt van "een tekening van de situatie" (1978 p 273). | |
Rink & Rijkeboer spreken van "de definiëring van de situatie door de betrokkenen, de actoren" (1984 p 43). | |
De Wijze e.a. 1979 p 15. |
86
Zijn 'voorinzichten' (Glaser & Strauss) of zijn 'aanzuiger' ofwel de kennis en visie of vragen van waaruit hij kijkt; | |
Ter Horst 1980 p 28, "We luisteren eerst overvloedig, maar daarna volgt de discussie", | |
Bleeker & Mulderij
1984 p 143. |
87
Heinze e.a. 1975 p 24, 25, 36,155 en 156; Moser 1977b p 53, 54 en 62; 1978 p 147
e.v.;
Freire 1985 p 100; Imelman & Meijer 1985 p 41; Imelman 1980 p 21 e.v.; De
Visser 1980 p 34; 1978 p 274 e.v.; Imelman e.a. 1981 p 152.
88
In de literatuur komt deze taak van de discours in tal van bewoordingen naar
voren:
Heinze e.a. 1975 p 45:
"Situatiedefinities en herdefinities". | |
Soudijn
(1976 p 50 resp. 47): "een moge1ijk vruchtbare herinterpretatie van het
probleem" of "een wisseling van representatie". | |
De
Zeeuw (1977a en b): een andere rangschikking of ordening die bruikbaar is ter
verbetering; een andere decompositie die meer mogelijkheden biedt. | |
Moser
1977a: het construeren en funderen van oriëntatie voor het handelen (p 11 e.v.).
| |
Reering
(1977 p 146 over Ricoeur): een herinterpretatie waardoor je anders gaat zien,
willen en handelen. | |
Freire
noemt dit: 'decoderen ' hetgeen o.a. kan gebeuren door het aanbieden van 'scharnierthema's': andere manieren van kijken, dus handelen.
Hij verwijst
naar Goldman ' s onderscheid tussen werkelijk bewustzijn en potentieel
bewustzijn en naar een onderscheid van Nicolai tussen de begrepen, uitvoerbare
oplossingen en de nog niet begrepen praktische oplossingen (1985 p 96,97 en
107). | |
Koning
& Pijnenburg (1980 p 168): een herformulering van het probleem. Groen (1980
p 21 e. v.): systematische vraagvervanging. | |
Imelman
e.a. (1981 p 190): een interpretatie die tot bezinning uitnodigt. | |
Moser
1977b (p 56): deze handelingsoriënteringen zijn voorlopig juist; in het
daarop volgende handelingsproces kunnen zwakke kanten naar voren komen, die op
hun beurt weer bediscussieerd kunnen worden. |
89
Haag e.a. 1972 p 53; Haeberlin 1975 p 670 met verwijzing naar Klafki 1973 en
1974; Klüger & Krüver 1972 p 801; Moser 1978 p 55; v Dijkum e.a. 1981 p
95, 159 en 160.