[< Back]    [Home]     [Up]     [Next >]

H III Par. 3. Methoden

Inleiding

[Vervolg blz. 51]

De gebruikelijke positivistische methoden kunnen in handelingsonderzoek gebruikt worden, 

ten eerste als ze het proces van veranderen en emanciperen niet storen maar steunen en 

ten tweede als de gegevens en resultaten van bewerking ervan worden ingebracht in de discours. 

De cyclus van het verklarende onderzoek kan deel zijn van de cyclus van handelingsonderzoek; de achterliggende gedragsvisie echter wordt niet overgenomen. [*43] 

[Blz. 52

Uit de geesteswetenschappelijke methoden zijn de hermeneutische methoden bruikbaar. Ze kunnen helpen het handelen van actoren te reconstrueren en te begrijpen. [*44]

De wetenschapstheoretische uitgangspunten van handelingsonderzoek maken het mogelijk ook andere methoden te benutten die in de andere stromingen min of meer 'verboden' zijn, omdat ze het beginsel van de objectiviteit niet in zich dragen. Enkele van deze methoden worden in deze paragraaf besproken. De indeling is die van de kleine cyclus, getekend op p 48; de nummers van de subparagrafen komen overeen met de fasen 1 t/m 6 van het onderzoek in engere zin. Dezelfde methoden kunnen echter gebruikt worden in de andere fasen van de grote cyclus.

1. Gegevens verzamelen over het handelen in de praktijk

a. De aard en inhoud van de gegevens

Aangezien handelingsonderzoek cyclisch verloopt, vindt het verzamelen en ontwerpen van gegevens tijdens het gehele onderzoek meerdere malen plaats en kan de gewenste aard en inhoud van de gegevens per fase verschillend uitpakken, afhankelijk van de zich ontwikkelende vraagstelling en het veranderingsproces waarin nieuwe praktische en theoretische vragen op kunnen komen. [*45] 

Moser onderscheidt, naar aard en bron,

vier typen van gegevens (1977b p 52):

(a) dagelijks-leven-kennis, qua aard subjectief doch noodzakelijk; het gaat om ervaringskennis, interpretaties, twijfels en vragen;

(b) werkplekkennis: de op de te onderzoeken (exemplarische) werkplek geldende nonnen, regels, handelwijzen en achterliggende theoretische noties die veelal ter plekke als vanzelfsprekend gelden;

(c) theoretische kennis, met name die waar de onderzoeker mee werkt; deze kennis is niet uit te schakelen, ze dient expliciet aangegeven en waar mogelijk benut te worden; 
en tenslotte 

(d) systematisch verzamelde kennis aan de hand van specifieke vragen.

 

Bij de eerste twee typen kennis gaat het niet alleen om wat mensen doen en laten, maar ook om hun beleven en denken, om hun theorie of hun leefwereldinterpretatie op grond waarvan zij handelen. 
Het laatste type kennis wordt verzameld aan de hand van vragen. Die vragen mogen kritisch zijn; ze dienen niet alleen om de als vanzelfsprekend aanvaarde realiteit in kaart te brengen, maar ook om nieuwe realiteit te ontwerpen. Men vrage daartoe niet alleen naar de regels, maar voorai ook naar de uitzonderingen, de' deviant cases' , de conflictpunten, de regelovertredingen, de variaties; men zoeke naar 'slecht nieuws', gegevens dus die de bestaande vanzelfsprekendheid doorbreken, gegevens die een 'creatieve vervreemding' oproepen. [*46]

De aard van deze gegevens is primair subjectief. De inter-subjectivering ervan vindt plaats in de discours. Het zijn ervaringsgegevens omtrent het handelen van actoren, en die informatie kunnen alleen de actoren zelf geven; ze zijn per definitie subjectief van aard. Ze gaan over een werkelijkheid die, in de handelingsvisie, dialectisch wordt opgevat; ze kunnen dubbelzinnig zijn en spanningen in zich dragen.

Aangezien handelen niet waardevrij is, zijn de gegevens dat ook niet. Ze bestrijken zowel feiten uit de objectieve wereld, als nonnen uit de sociale wereld, als expressies uit de subjectieve wereld (zie het schema III 6 op p 50).

b. Het verhaal over het handelen

Om de handelwijze van mensen te kunnen onderzoeken dient zich een handeling aan als eenheid van onderzoek. Wil men een handeling onderzoeken dan is het verhaal over het handelen het gegeven dat men nodig heeft. 

Zo'n eenheid van onderzoek dient alle kenmerken te dragen van het geheel 

(elementen van onderzoek hebben die eigenschap niet; V.d. Veer 1984 p 171). 

Een compleet verhaal bevat dan ook alle elementen van de handeling. Sommige daarvan kan men door observatie zien, de uiterlijke daden, maar de zeer essentiële innerlijke elementen (de betekenisgeving, de intenties, de beleving) zijn niet door observatie waarneembaar .Er is er maar een die deze kan vertellen: de actor. Het verhaal over het handelen, zoals verteld door de actor zelf is daarom bij uitstek het materiaal voor handelingsonderzoek.  

[Blz. 53] 

Het begrip 'verhaaI' is vooral door Nijk geïntroduceerd als ingangspunt voor het (verbeteren van) handelen (1984 p 150-156). Verbiest heeft dit idee nader uitgewerkt (1984, op vele plaatsen). 

In het verhaal komt de actor aan het woord, deze heeft hierover het eerste en het laatste het woord. Het verhaal bevat zijn interpretatie, zijn motieven, zijn weten en zijn twijfelen. Kerngedachte van Verbiest's boek is: als de agoog in dialoog treedt met de actor over diens verhaal, kan in die dialoog een adequater verhaal ontwikkeld worden met verbeterde interpretaties, verbeterde doelen etc., en dat meer adequate verhaal helpt de actor om daarna beter te kunnen handelen. Voor handelingsonderzoek kan hetzelfde gelden: praktijkwerkers vertellen het verhaal over hun handelwijzen, bespreken dit in de discours, verbeteren het verhaal en komen zo tot ideeën over beter handelen. Die worden uitgeprobeerd, waarover weer verteld wordt, enzovoorts. Voor en na Nijk en Verbiest hebben ook andere auteurs deze ideeën geopperd. [*47]

Het werken met verhalen als eenheid van onderzoek stelt eisen aan de verteller en aan de luisteraar.Voor de verteller geldt de kwaliteitseis van de compleetheid, maar vooral de meest basale eis dat het verhaal over zijn handelwijze zal moeten gaan. Dus niet over degenen op wie zijn handelwijze is gericht (in ons geval: de bewoners van de groep), maar over wat de actor (hier: de groepsleider) zelf heeft gedacht en gedaan. Aan de luisteraar moge gevraagd worden zich in te leven, maar ook kritisch te luisteren.

c. De wijze van verzamelen en ontwikkelen van gegevens

Het gaat bij handelingsonderzoek niet alleen om het verzamelen van gegevens die er al zijn, maar ook om het ontwikkelen van gegevens die er nog niet zijn. Veranderen is immers een sleutelbegrip.

In de literatuur trof ik vijf uitgangspunten aan met behulp waarvan de manier van verzamelen en ontwikkelen gekozen kan worden:

(1) 

De manier mag niet strijdig zijn met het kennisleidend belang, namelijk emancipatie, noch met de erkenning van de bij het onderzoek betrokken praktijkwerkers als kennende subjecten. Ze mogen de samenwerking op voet van gelijkwaardigheid niet aantasten. Dit impliceert een primaat voor subjectiverende methoden; objectiverende methoden kunnen slechts op afspraak worden ingebouwd. Dit impliceert ook een primaat voor 'self-sampling' [*48], dat wil zeggen dat de praktijkwerkers primair zelf bepalen welke handelingssituaties en problemen als onderzoeksgegevens in aanmerking komen. [*49]

(2) 

Het theoretische zoekproces sluit nauw aan bij het praktische zoekproces, dus in eerste instantie bij de bestaande praktijk. De informatieverzameling sluite "bijna naadloos" [*50] aan bij het praktijkproces. [*51]

(3) 

Het alleen bevragen van praktijkwerkers leidt niet tot verandering; er is meer nodig. Het gaat niet alleen om het verzamelen van informatie, maar ook om het creëren ervan. Daartoe dienen situaties gecreëerd te worden, veranderingen uitgelokt, bewustzijn bevorderd te worden [*52].

(4) 

Informatieverzameling is deel van een cyclisch proces, waarin verzamelde informatie zo snel mogelijk wordt ingebracht in de discours. Daarmee is snelheid een criterium geworden. [*53] 

(5) 

De informatie en de wijze van verzamelen zijn onderwerp van besluitvorming in de discours met de betrokkenen. Daarmee is begrijpelijkheid, dus soms eenvoud, een criterium geworden [*53].

De literatuur biedt een veelheid aan vormen van informatieverzameling: 

Interviews en vragenlijsten.

Participatie en observatie, met de nadruk op het eerste; observatie sluit communicatie niet uit maar in. Het doel is niet alleen informatie, maar ook bewustwording.

(Quasi) experimenten, waarbij de invloed van de onderzoeker, het zogeheten experimentator-effect, niet vermeden maar expliciet gemaakt en benut wordt.

VerhaIen, bijvoorbeeld in de vorm van protocollen, dag- en logboeken, bij voorkeur geschreven direct na het handelen, zodat mogelijk belangrijke emotionele naklank niet voortijdig gerationaliseerd of geobjectiveerd wordt, maar behouden blijft.

De proto-typiscbe vorm is: samen handelen, waarbij de onderzoeker ook het voortouw mag nemen [*54].  

 

[Blz. 54

De traditionele arbeidsdeling tussen wetenschappelijke onderzoekers en praktijkwerkers wordt bij handelingsonderzoek, minstens tijdelijk en minstens in principe, opgeheven.

Practici onderzoeken zelf hun eigen praktijk. De onderzoeker kan het meewerken in de praktijk als methode van onderzoek benutten. Samen vormen ze "een gemeenschap van handelende subjecten" (Imelman e.a. 1981 p 156).

Over de methoden observatie en participatie 

moge nog het een en ander opgemerkt worden omdat deze methoden in handelingsonderzoek op een andere wijze worden benut dan in gedragsonderzoek. Gold (1969) plaatst de in het veld gebruikte methoden op een as:  

A

B

C

D

observatie

participerende observatie

observerende participatie

participatie

In gedragsonderzoek is punt A het streefpunt; in het symbolisch interactionisme is punt B het meest genoemde punt; in handelingsonderzoek gaat men ook verder rechts op de as naar C en D toe. Immers: het voorwerp van onderzoek is het handelen van subjecten en om dat tot zijn recht te laten komen is objectiverende observatie niet voldoende en biedt participatie juist de mogelijkheden [*55].

De onderzoeker participeert niet zomaar in het veld, er is een doel bij. Heinze e.a. drukken dat doel uit in de term "activerend sociaal onderzoek" (1975 p 7). Het gaat er niet om 'de bestaande feiten' vast te leggen, het gaat erom het bestaande, in het bijzonder de bestaande handelwijzen, van hun vanzelfsprekendheid te ontdoen, te onthullen, bewust te maken, te bevragen. [*56] Dat kan niet vanuit een afstandelijkheid, er is betrokkenheid nodig. [*57]

De bedoelde participatie gaat verder dan een verbale betrokkenheid. Het gaat ook om samen handelen in de praktijksituatie, zelfs om bewuste beïnvloeding van de situatie en de actoren. Die beïnvloeding kan allerlei denkbare vormen aannemen, van relatief passieve ondersteuning via begeleiding en instructie tot actief het voortouw nemen. [*58]

De invloed die de onderzoeker heeft en die bij gedragsonderzoek als 'investigator effect' vermeden wordt, wordt bij handelingsonderzoek als onderzoeksmethode benut. Voorwaarde is dat de onderzoeker zich deze invloed ook bewust is, dat hij deze expliciet maakt en inbrengt in de discours, waarin ook zijn inbreng kritisch be~roken wordt. De onderzoeker zij daarin niet de meest ' deskundige ' maar de meest kritische. [*59] Zelfbegrip, zelfcontrole en zelfsturing zijn onderzoeksmethoden voor wetenschappers en voor practici. [*60]

Het gebruiken van samen handelen in de praktijk impliceert dat men bepaalde werkplekken zal moeten kiezen, dus exemplarisch zal gaan werken. Men zal met de beperkingen van die werkplekken terdege rekening moeten houden. Dat impliceert dat de daar ontwikkelde theorie in eerste instantie idiografische theorie zal rijn. 

Voorts bedenke men dat het samenwerken en het volvoeren van veranderingsprocessen zelden in korte tijd mogelijk is. [*61] 

En tenslotte: het zo serieus nemen van de inbreng van praktijkwerkers als in handelingsonderzoek vereist is, is noch in het werkveld, noch in kringen van wetenschappers algemeen gebruikelijk; men rekene op weerstanden. [*62]

2. Gegevens bewerken

De bewerking dient ertoe het verzamelde materiaal, voornamelijk verhalen van actoren, te verwerken tot wat meestal 'gegevens' of' data' wordt genoemd: eenheden van informatie die, 

onderscheidbaar van andere eenheden, 

zijn vastgelegd, 

die analyseerbaar zijn en 

die relevant zijn voor het probleem in kwestie. [*63] 

 

Welke data relevant zijn hangt af van de vraagstelling; hoe ze bewerkt worden hangt af van de doelen. 

Bij handelingsonderzoek zijn deze doelen de volgende:

(1) het reconstrueren van de verhalen van de actoren,

(2) het zodanig ordenen en abstraheren, dat meerdere handelwijzen met elkaar vergeleken kunnen worden, [*64]

(3) het zodanig reconstrueren en ordenen van de verhalen van de actoren, "dat er nieuwe, nog ongebruikte mogelijkheden zichtbaar (...) worden" [*65] en  

 

[Blz. 55] 

(4) het kunnen terugrapporteren aan de actoren in de discours; dit impliceert dat de  
bewerking vrij snel zal moeten kunnen geschieden [*66] en in kritiseerbare vorm gerapporteerd zal moeten worden. [*67]  

Onder de genoemde voorwaarden (p 51) zijn positivistische en kwantificerende bewerkingsmethoden bruikbaar; al zal het materiaal, verhalen van actoren, zich doorgaans meer lenen voor hermeneutische en kwalificerende methoden, waarvoor dan ook een voorkeur uit te spreken valt. [*68]

De bewerking laat zich in zeven stappen onderverdelen.

a. Ordenen

Het materiaal, doorgaans verhalen over handelingen in de praktijk die relevant zijn voor de vraagstelling, [*69] zal geordend moeten worden. Indien het ruwe materiaal een dag- of logboek is, zullen er de eenheden van onderzoek, de relevante verhalen dus, uitgelicht dienen te worden [*70].  

Deze verhalen kunnen op hun beurt geordend worden aan de hand van voor de vraagstelling relevante rubriceringscategorieën. Deze categorieën hebben slechts de functie het materiaal in te delen op een voor de vraagstelling bruikbare wijze [*71].

b. Selecteren

Als er veel materiaal is, zal een selectie moeten worden gemaakt na de 'selfsampling' die reeds door de actoren heeft plaats gevonden. Het criterium hierbij is het doel, dat doorgaans 'veranderen' zal zijn. Er wordt dan niet op statistische gronden aselect gekozen voor het invariante, maar select gekozen voor het variante, het van de regelmaat afwijkende. Het gaat hierbij niet om het reduceren tot enkele aspecten, maar om het selecteren van verhalen die zo veel mogelijk relevante aspecten bevatten [*72, 73]

c. Coderen

"Coderen is het proces waarin het oorspronkelijke materiaal omgevormd en gegroepeerd wordt in eenheden die nauwkeurige beschrijving van de inhoud toelaten" [*74].  Er is, aldus Holsti, geen 'beste' methode van coderen; de vraagstelling is hier bepalend. Bij het coderen van het geselecteerde materiaal wordt gebruik gemaakt van inhoudelijke categorieën. De begrippen die deze categorieën aanduiden, kunnen stammen uit bestaande (hypothetische) theorieën; ze kunnen ook tijdens het onderzoek ontwikkeld worden vanuit het materiaal zelf. Deze categorieën hebben niet de functie het materiaal in te delen, maar om de gegevens begrijpelijk te maken [*75].

d. Analyseren

De analyse in handelingsonderzoek heeft een eigen karakter; het is een interpreterende analyse. Gaat het in gedragsonderzoek om het opdelen in zo klein mogelijke elementen, hier gaat het om het interpreteren van de gekozen eenheden [*76].  Het gaat erom om "onder de oppervlakte" [*77] van de verhaaltekst te kijken, om de motieven, interpretaties, de vanzelfsprekendheden en vragen van de verteller te onderscheiden, te benoemen en te verhelderen, om een rationele verklaring van de handeling te verkrijgen [*78].

In de analyse probere men de structuur van de handelingen helder te krijgen, de patronen, herhalingen en andere processen erin te herkennen en te beschrijven en het kenmerkende in enkele begrippen aan te geven. Evenzeer probere men de achterliggende ideeën en belangen te omschrijven en vooral de aanvankelijk vanzelfsprekende ideeën van een vraagteken te voorzien [*79]. De analyse zij dus ook kritisch, bevatte kritische vragen met het oog op verbetering van handelwijze via bewustwording en veronzekering. [*80]

e. Vergelijken

Meerdere verhalen van meerdere personen kunnen nu met elkaar vergeleken worden, waarmee het intersubjectieve niveau wordt betreden. Verwezen mag worden 

naar de methode van de voortdurende vergelijking van Glaser & Strauss (1976 h 5), 

naar de systematische vergelijking van enkelvoudige interventieseries van Rink (1980), 

naar diens matrixmodel (1984) en 

naar de vele matrixmodellen die Miles & Huberman (1984) aanreiken. 

 

f. Abstraheren en redeneren

Inmiddels is, door het coderen, analyseren en vergelijken op het intersubjectieve niveau, al een zekere mate van abstractie bereikt.  

[Blz. 56] 

Verhalen van actoren zijn concreet, bruikbare theorie voor actoren dient een zeker abstractieniveau te hebben; daartussen liggen verschillende graden van abstractie die in de bewerking bereikt worden. [*81] De stap van abstraheren houdt in dat de onderzoeker stil staat bij de tot nu toe gebruikte begrippen, hij inspecteert ze a.h.w.:

Worden ze voldoende ondersteund door empirisch materiaal?

Is er meer materiaal nodig of is er een 'verzadigingspunt' bereikt waarop nieuw materiaal niets wezenlijks meer toevoegt? [*82]

Is er een voldoende graad van abstractie bereikt? 

Is het nuttig iets verder te abstraheren?

Is de aard van de begrippen in overeenstemming met het onderzoeksdoel?

 

De aard van de begrippen zal bij handelingsonderzoek zo zijn dat ze verwijzen naar handelingsmogelijkheden. 

"Ze zijn geldig als ze levende relaties presenteren en een bijdrage leveren tot de oplossing van (...) problemen" (Riddersma 1983). 

Het zullen veelal open begrippen zijn, principieel open, d. w .z. dat relevante aspecten steeds ter discussie blijven staan. Deze begrippen zijn veelal niet operationaIiseerbaar, maar dat maakt ze in de handelingsvisie daarom niet minder geldig. [*83] Dat begrippen niet operationaIiseerbaar hoeven te zijn, wordt door Marcuse uitvoerig betoogd. Een begrip is 

"de geestelijke voorstelling van iets dat als resultaat van een proces van reflectie wordt begrepen, doorgrond en gekend" (1970 p 125).

Een begrip verwijst dus eerder naar een idee dan naar een feit; begrippen die slechts naar feiten verwijzen, zijn te weinig kritisch, ze bevestigen slechts het bestaande en houden verandering en emancipatie tegen (idem, p 127 en 227). Bij handelingsonderzoek zullen begrippen ook niet alleen descriptief zijn, maar veelal prescriptief of programmatisch van aard (Imelman 1978a p 134).

Het redeneren houdt in dat de onderzoeker stil staat bij de in de vergelijking gevonden verbanden of patronen. Zijn deze wellicht te verklaren met behulp van bestaande theorieën of met nieuwe hypothesen?

Een voor handelingsonderzoek essentiële stap bij het redeneren is dat de onderzoeker zich de vraag stelt: zou het ook anders kunnen? Zijn er vruchtbaarder herinterpretaties denkbaar? Is er een heroriëntering mogelijk inzake de achterliggende motieven, doelen? Uit deze redenerende herziening kunnen ideeën over nieuwe handelingsmogelijkheden voortkomen die in de volgende stap en in de later volgende discours aan de actoren kunnen worden voorgelegd.

g. Rapporteren

Na de bewerking van de gegevens wordt hiervan verslag uitgebracht aan de praktijkwerkers; niet pas aan het eind van het gehele onderzoek, maar meerdere malen gedurende de derde fase van het onderzoek. De praktijkwerkers krijgen zo steeds hun eigen en veelal zelf beschreven handelwijzen teruggekoppeld in gesystematiseerde vorm met theoretische noties, kritische vragen, voorstellen tot bruikbare begrippen en voorstellen tot verbeterd handelen. Deze regelmatig verschijnende notities bevatten de gespreksstof voor de discours. 

Deze voortdurende terugkoppeling naar de discours met de praktijkwerkers is bij handelingsonderzoek "de kern van de methode" [*84] Niet de gegevens (die feiten zouden representeren) hebben het laatste woord; de gegevens (die ideeën weergeven) worden op hun waarde gewogen in de volgende subfase, de discours.

3. De discours

Over de aard en achtergrond van de discours is al veel gezegd in de tweede paragraaf van dit hoofdstuk. In deze paragraaf 3 wordt het werk geschetst dat in de discours gedaan moet worden.

a. Begrijpen

Het werk begint met het gaan begrijpen door alle deelnemers van de ingebrachte verhalen en de bewerking daarvan. Hun zingeving of interpretatie zal begrepen moeten worden, hun problemen en doelen, hun inzichten en vragen. De projectleider zal dan ook "allereerst hun taaI moeten spreken." [*85] 

[Blz. 57] 

b. Uitwisselen

Als meerdere verhalen van meerdere actoren worden besproken en als er meer gegevens op tafel liggen, volgt als vanzelf de tweede taak: het uitwisselen, het confronteren met verschillen in interpretaties, doelen, werkwijzen en inzichten. Hoe breder het spectrum van gegevens, hoe meer confrontatie er kan plaats vinden, hoe beter het intersubjectieve niveau wordt bereikt. Ook de projectleider zal hier zijn inzichten-aan-de-start kunnen inbrengen. [*86]

c. Problematiseren

Dit is de essentiële taak, de discours in engere en eigenlijke zin. Hier worden de geldigheidsuitspraken niet meer als vanzelfsprekend aangenomen, maar expliciet ter discussie gesteld. 

Door het vertellen van het verhaal over het eigen handelen, door het bewerken, begrijpen en uitwisselen hiervan is bewustzijn ontstaan of gegroeid; hier gaan we een stap verder: de stap van het veronzekeren, van het problematiseren van het tot voor kort vanzelfsprekende. Dat geldt voor de dagelijks-leven-kennis, voor de werkplekkennis, maar ook voor de theoretische kennis en de voorlopige conclusies die in het bewerken van de gegevens naar voren gekomen zijn. Het gaat er nu om, de horizon van het bekende te verleggen, het routinematige in het handelen, het eenzijdige in de theorie, de eventuele blinde vlekken in de werkplek-kennis en -kunde te overschrijden met behulp van kritische vragen, argumentatie en discussie [*87]

De discours kan het karakter hebben van een (kritische) begeleiding en ondersteuning van het team praktijkwerkers. Er kan gebruik gemaakt worden van rol- en simulatiespelen of crisisexperimenten, groepsgesprekken, trainings- en evaluatiemethoden.

4. Ideeën over verbeterd handelen ontwikkelen

Deze subfase van het onderzoek in engere zin is voorbereid tijdens de bewerking van de gegevens. In die subfase zijn concept -ideeën ontwikkeld, die in de discours worden voorgelegd aan en besproken met alle deelnemers. De projectleider kan het voortouw nemen bij het ontwikkelen van ideeën over beter handelen; hij kan ook aanhaken bij de creatieve voorhoede van het team praktijkwerkers. De nieuwe ideeën, herinterpretaties, heroriënteringen en hernieuwde inzichten, worden nu door alle deelnemers kritisch getoetst op hun rationele onderbouwing en op hun mogelijke praktische bruikbaarheid. Op deze wijze kunnen nieuwe handelingsmogelijkheden ontwikkeld worden. [*88]

Men zou het ontwikkelen van ideeën omtrent betere handelwijzen en de onderbouwing daarvan kunnen vergelijken met het ontwikkelen van hypothesen in verklarend en begrijpend onderzoek. Er zijn echter drie verschillen. 

(1) De 'creatieve sprang' waarmee hypothesen mogen worden opgesteld, is hier ingebouwd in het onderzoeksproces en aan methodologische regels gebonden. De sprong wordt ook niet alleen door de onderzoeker gemaakt, maar door alle betrokkenen. Creatief mag de sprong wel zijn. 

(2) Handelingsideeën verwijzen niet, zoals hypothesen in verklarend onderzoek, naar de samenhang tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen; ze verwijzen eerder naar het variante in de handelingsmogelijkheden dat het proberen waard is (gebleken). 

(3) Er vindt geen statistische toets plaats omdat de voorwaarden daartoe (bijvoorbeeld aselectheid van steekproeven) ontbreken. Er wordt beproefd of de ideeën in de praktijk bruikbaar zijn en of ze de kritische argumentatie en tegen-argumentatie in de discours kunnen doorstaan. [*89]

 

5. Beter (?) handelen in de praktijk beproeven

In de discours kan afgesproken worden om de ontwikkelde handelwijzen nu in de praktijk te gaan beproeven. Daarmee wordt handelen in de praktijk een bruikbare onderzoeksmethode. Hierin kan een wetenschapper participeren, misschien als koploper. 

6. Het destillaat

Over het vernieuwde, mogelijk betere handelen in de praktijk wordt nu opnieuw het verhaai verteld ofwel de gegevens verzameld. Daarmee zijn we weer aangeland in de subfase 1 van het cyclische proces van het onderzoek in engere zin.In de volgende cyclus kan blijken dat de ontwikkelde ideeën inderdaad beter waren of dat ze nog eens herziening behoeven. Door deze cyclus herhaalde malen af te leggen kunnen zich nieuwe handelwijzen ontwikkelen en nieuwe, bruikbaar gebleken inzichten uitkristalliseren.  

[Blz. 58] 

Anders gezegd: er is een destillaat ontstaan, dat als het ware gefilterd is uit het afgelegde proces in de meerdere cycli. Dat destillaat bestaat uit verbeterd handelen enerzijds en uit beproefde ideeën daarover anderzijds. Dit destillaat is in de literatuur niet zozeer apart genoemd; het wordt eerder als doel van de hele cyclus vermeld. 

Om tot een bruikbaar destillaat te komen, zal men echter iets moeten doen, namelijk de bruikbaar gebleken ideeën uit de inmiddels ontstane stapel van verhalen, notities en verslagen destilleren. De aanvankelijk opgekomen maar later verworpen of gewijzigde ideeën worden nu weggelaten, de uiteindelijk goedgekeurde en bruikbaar gebleken handelwijzen en ideeën daarover passeren het filter (zie de tekening op p 48) en worden verzameld in het destillaat, in de praktijk een werkstuk waarin de ontwikkelde handelwijzen en ideeën systematisch bijeengezet zijn. Dit destillaat is het concept voor het eindverslag of een deel daarvan. Omdat het formuleren van het destillaat aparte daden vereist tijdens en na de afgelegde cycli, heb ik het hier als zesde subfase vermeld van het onderzoek in eigenlijke zin.

Uitleiding

Na dit overzicht van methoden van handelingsonderzoek mogen twee zaken nog eens aangestipt worden:

1. 

De methoden zijn ingedeeld aan de hand van de subfasen van het onderzoek in engere zin. In feite zijn dezelfde methoden bruikbaar in alle fasen van het gehele onderzoek. De gekozen indeling is niet meer dan een indeling; deze houdt niet in dat de genoemde methoden alleen in de derde fase van de gehele cyclus bruikbaar zouden zijn. 

2. 

De discours in engere zin is genoemd als een van de subfasen van de kleine cyclus. Het begrip 'discours' dient ook in bredere zin te worden opgevat: alle stappen van de gehele onderzoekscyclus, inclusief het concept-eindverslag, worden eigenlijk gedaan in een kritische, dialogische en dialectische samenspraak met de betrokken praktijkwerkers, met andere woorden: in een discours. De discours is de centrale instantie en het organiserend principe bij handelingsonderzoek.

Bezien we nu in de laatste paragraaf de kwaiiteits-eisen die in de literatuur aan dit type onderzoek gesteld worden.

[< Back]    [Home]     [Up]     [Next >]