Start Omhoog

De consequenties van seksueel misbruik van minderjarigen

Ten behoeve van de commissie van onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk 

Rapport Commissie Deetman, Balans, 2011, Deel 2 - Passages uit Hoofdstuk 10

Drs. N.J. Nicolaï

- - - - - 

[Blz 241] 
Seksueel misbruik van kinderen is van alle tijden, maar pas sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft het in de wetenschap en de media de aandacht gekregen die het verdient. 
[...]
Aanvankelijk ging dit gepaard met vele controverses, maar intussen, meer dan dertig jaar later, bestaat er voldoende consensus over de feiten, de gevolgen en de onderliggende theorieën.

1 Definities

[...] 

Bij seksueel misbruik moeten we denken aan ... 

...het seksueel (genitaal) manipuleren van een kind door een volwassene van wie dat kind op enigerlei wijze afhankelijk is of waarmee het in een vertrouwensrelatie staat, met als doel de seksuele behoeftebevrediging van die ander. Het manipuleren varieert van seksueel gericht betasten boven de kleding tot penetratie, van vagina, anus of mond, al of niet met geweld en bedreiging. Het leeftijdsverschil moet van dien aard zijn dat van overwicht of een machtsverhouding sprake is. Gebruikelijk wordt een leeftijdsverschil van minimaal vijf jaar genoemd, bij voorbeeld bij broer-zus incest, maar als er bijvoorbeeld een dreiging is met geweld of wapens valt dit leeftijdsverschil weg tegen de verschillen in macht en fysiek overwicht.

Seksueel misbruik wordt in dit essay conform het wetenschappelijke en juridische gebruik gedefinieerd als 

seksueel contact van een volwassene met een kind onder de zestien, waarbij het kind het contact niet kan weigeren en waarbij de volwassene overwicht, macht of controle heeft. Het doel van het seksuele contact is de bevrediging van de volwassene.’ 

Er is dus geen expliciete in- of toestemming van het kind. Voor een kind onder de twaalf wordt verondersteld dat deze die ook niet kan geven, door de beperkte cognitieve en emotionele mogelijkheden van een kind om de consequenties van daden te overzien.

Voor kinderen van twaalf jaar en ouder zou dat anders kunnen gelden, ware het niet dat een volwassene in een positie van macht, autoriteit of afhankelijkheid de vrije ruimte om te beslissen verkleint. Seksueel contact onder de zestien jaar tussen een kind en volwassene is volgens het Nederlandse strafrecht strafbaar (artikel 245).

Het seksuele contact kan variëren van minder ernstig: aanraken boven de kleding, het tonen van geslachtdelen, masturbatie voor de ogen van een kind tot ernstig: met orale, anale en vaginale penetratie.

[Blz 242]

In de wetenschappelijke literatuur is getracht een zekere objectiveerbaarheid te geven aan de ernst van het misbruik. Dit doet men door middel van ...

schalen.

Schaal 1 omvat 

betasten boven de kleding, 

(laten) kijken, 

suggestieve opmerkingen maken, 

dreigen, zonder direct genitaal contact. 

Dit noemt men seksuele intimidatie. Met de term seksuele intimidatie wordt bedoeld: seksueel getinte aandacht of toenaderingen die als ongewenst worden ervaren. De toenaderingen kunnen verbaal, non-verbaal of fysiek zijn. Bij seksuele intimidatie is er een ongelijke machtsverhouding tussen de pleger en het slachtoffer.

Schaal 2 is 

het betasten onder de kleding en 

het (laten) aanraken van geslachtsdelen.

[Dit is] Matig ernstig.

Schaal 3 is 

het binnendringen van het lichaam met geslachtsorganen, handen of voorwerpen.

Penetratie geldt dus als ernstig, maar tot op heden niet als verkrachting, als het niet met geweld gebeurt, hoewel de lichamelijke grenzen wel overschreden worden en het voor het slachtoffer invasief is.

Schaal 4 is 

het binnendringen onder bedreiging en met geweld of chantage. 

Juridisch noemt men dit verkrachting. Of het gaat om herhaaldelijk, langer dan een jaar seksueel misbruik met psychologische manipulatie en drang of dwang. Dit geldt als zeer ernstig. Het valt onder seksueel geweld.

Schaal 5 is 

seksueel misbruik als bovengenoemd, door meerdere daders. 

Dit geldt als buitengewoon ernstig.

Daarnaast worden er op basis van de kinderlijke ontwikkeling ... 

vijf verschillende leeftijdsfasen 

... onderscheiden, met elk een specifieke ontwikkelingstaak. Deze leeftijdsfasen zijn

van 0 tot 1, 

van 1 tot 3, 

van 3 tot 6, 

van 6 tot 12 en 

vanaf 12 tot 18 jaar.

In een volgende paragraaf komen deze ontwikkelingstaken aan bod.

2 Traumatypologie 

In 1991 onderscheidde de Amerikaanse psychiater Terr verschillende soorten trauma’s en de gevolgen ervan.

Type I-trauma’s 

... zijn meestal enkelvoudig en eenmalig, zoals een natuurramp, een schietincident of een vliegtuigramp en veroorzaken bij een percentage van 30 à 40 procent van de mensen die dat meemaken de klassieke post-traumatische stressreacties. Deze wordt gekenmerkt door 

de afwisseling van ontkenning en gevoelloosheid (‘numbing’) en 

sterke, indringende nachtmerries, beelden en herinneringen aan het gebeurde (flashbacks en herbelevingen). 

Dit alles gaat gepaard met fysiologische overprikkelbaarheid, die zich uit in 

schrikachtigheid, 

hartkloppingen, 

maagdarmstoornissen, 

slaapstoornissen en 

problemen met de concentratie. 

Men noemt dit ook wel een ‘shock’-trauma. 

Een shocktrauma als een verkrachting – al of niet met geweld – geeft bij 70-80 procent van de mensen die het ondergaan een posttraumatische stressreactie, bij mannen evenveel als bij vrouwen (Nemeroff e.a., 2006). 

Dit heeft te maken met 

het binnendringen van de lichaamsgrenzen, 

gevoelens van machteloosheid, angst en pijn, 

maar soms ook met ongewenste tekenen van opwinding, zoals bij jongens een erectie, 

waardoor schaamte en verwarring (‘heb ik dit misschien wel gewild?’), de hulpeloosheid en machteloosheid versterken. 

Weinig mensen weten dat een erectie ook een gevolg kan zijn van angst.

Meestal denkt men in de media aan shocktrauma’s als het over trauma gaat en heeft dan geen idee, dat sluipende, emotioneel verwarrende en onontkoombare vormen van misbruik ook gevolgen hebben. Men noemt dit type II-trauma’s.

[Blz 243]

Trauma’s van het type II 

... worden gedefinieerd als langer durende, zich herhalende, emotioneel en fysiek overweldigende ervaringen, waaraan geen ontsnapping mogelijk is.

Men noemt dit ook wel ‘strain’-trauma’s, van het Engelse woord dat continue druk of belasting betekent. Het meeste misbruik in de kindertijd valt onder deze definitie. Bij deze trauma’s is het reactiepatroon vooral gekenmerkt door dissociatie en zelf-hypnose. 

Met dissociatie wordt bedoeld dat het bewustzijn verandert. Dit betreft het bewustzijn van het lichaam; van de eigen emoties, die ervaren worden als ‘niet van mij’ of van het gevoel over de tijd dezelfde persoon te zijn. Dit dissociëren kan volledig of gedeeltelijk zijn. 

Bij een volledige dissociatie gaat de herinnering als het ware een apart leven lijden, los van het persoonlijke en dagelijks bewustzijn van degene die het trauma onderging. 

Bij een gedeeltelijke dissociatie wordt bijvoorbeeld wel het trauma als losse beelden herinnerd, maar de emotionele beleving is verdwenen.

Een andere veelvoorkomende reactie is dat de lichamelijke sensaties, die toen ervaren werden wel in het bewustzijn terugkomen, terwijl de feiten en de emoties weg zijn. 

Dissociatie leidt op den duur tot stoornissen van het zelfgevoel en de emotieregulatie.

Ten slotte, zoals blijkt uit de uitgebreide literatuur over kindermishandeling, gaat seksueel misbruik vaak gepaard met andere vormen van mishandeling en verwaarlozing. Uit de meldingen van slachtoffers van misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk wordt niet alleen gesproken over seksueel misbruik, maar ook van 

slaan, 

opsluiting,

andere lijfstraffen, zoals 

in koud water gezet worden, 

gedwongen voedsel of 

braaksel eten (Dohmen, 2011).

We kunnen hetzelfde zeggen van mensen die als wees of pupil in een inrichting voor zintuiglijk gehandicapten hardvochtig, met veel lijfstraffen en opsluiting, behandeld werden.

Het effect van seksueel misbruik kan dus niet losgezien worden van een aantal factoren, zoals de aan- of afwezigheid van vertrouwde volwassenen, de band met de dader, de bijkomende mishandeling, verwaarlozing en dreiging.

3 Slachtoffers, plegers en daders

Onderscheiden wordt de term 

plegers (niet juridisch aangetoond) van 

daders (wel juridisch aangetoond).

[... ... ...] 

Daders

De meeste plegers van seksueel misbruik bij meisjes en vrouwen zijn mannen. Bij seksueel misbruik in het gezin geldt dat het meest: 95-99 procent van de daders is van het mannelijk geslacht. 

Bij jongens is dat anders. Ten eerste worden jongens vaker misbruikt door mensen buiten het gezin: waaronder geestelijken, buren, leraren, jeugdleider, oppassers, al of niet pedofiel, maar ook door vrouwen (Bakker e.a., 2009). Bij jongens is 23-78 procent van de daders man. De rest is vrouw. Vrouwen die kinderen misbruiken doen dat vaak samen met een man. 

Bij drie procent van de vrouwen en acht procent van de mannen was er bij de laatste ervaring meer dan één dader. Evenals mannelijke plegers blijken vrouwelijke plegers vaak zelf als kind misbruikt. 

[Blz 244]

De daad zelf verloopt bij vrouwen anders dan bij mannen. Twee procent van de mannelijke daders probeert het kind te penetreren, een procent slaagt daar in, tegen 70 procent van de vrouwelijke daders (Cawson e.a., 2000; May-Chahal, 2006).

Daders en plegers van seksueel misbruik worden onderscheiden in pedoseksuelen, die kinderen misbruiken en pedofielen. 

Pedofielen kunnen uitgebreid fantaseren over kinderen, voelen zich aangetrokken tot kinderen voor de puberteit en willen zijn als ‘kind met de kinderen’, maar gaan niet per definitie over tot seksuele handelingen.

Dit in tegenstelling tot pedoseksuelen die hun fantasieën omzetten in daden en langdurige acties voorbereiden om een kind te benaderen, vaak door contact te zoeken met het gezin, soms door het kind cadeautjes of privileges te geven, te troosten of een bijzondere positie te geven.

Daarnaast zijn er 

de gelegenheidsplegers en 

de (zeldzame) psychopathische pleger die extreem veel geweld gebruikt.

In de praktijk van het seksueel misbruik van kinderen binnen het gezin is er meestal geen pedoseksualiteit, zoals we kunnen zien bij vaders die hun dochters of zonen misbruiken. De meeste daders van incest bij voorbeeld hebben meestal seksueel contact met een volwassen vrouw, de moeder. Het plegen van misbruik zegt dus niets over de seksuele identiteit. Het gaat daarbij om een mengeling van gelegenheid, macht en persoonlijkheidskenmerken.

[... ...] 

De daders worden beschreven als eenzame en geïsoleerde mannen, vaak met een sterke afgeweerde vijandigheid, passief en overgecontroleerd. Alcoholgebruik geldt als trigger. Opvallend vaak bestaat een cognitieve vervorming waarbij het kind de initiatieven toegeschreven wordt, zelfs als het over hele kleine kinderen gaat. De daad wordt gebagatelliseerd en de gevolgen ontkend. In de context van het misbruik spelen vertrouwen, overwicht, macht en het gevoel recht te hebben op extra bewondering en seks een cruciale rol.

Daders en plegers in de Rooms-Katholieke Kerk 

[... ... ... ... ... Blz 246]

Priester-daders bleken net als daders in de ‘gewone’ maatschappij eenzaam en geïsoleerd. Een groot percentage was zelf als kind misbruikt. Ze waren op verschillende persoonlijkheidsvariabelen overgecontroleerd en vijandig en geneigd tot het zoeken van kinderen als bondgenoten, omdat de toegang tot leeftijdgenoten door hun persoonlijkheid bemoeilijkt was. Hoewel de meeste daders emotioneel als onrijp werden gediagnosticeerd, was er nauwelijks manifeste psychopathologie aantoonbaar in DSM-IV termen (New John Jay-rapport, 2011). Homoseksualiteit als identiteit gaf geen hoger risico op misbruik. 

De prevalentie van het misbruik was vergelijkbaar met andere religieuze groeperingen en instituties waardoor de hypothese dat het celibaat de grond vormt van het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, weinig onderbouwing krijgt.

[... ...] 

4 De gevolgen

4.1 Gevolgen op korte termijn 

Zijn de gevolgen van seksueel misbruik op de kinderleeftijd altijd zo ingrijpend? Of valt het wel mee, zoals veel mensen beweren?

Het is van belang de gevolgen te onderscheiden in gevolgen 

op korte termijn (dus vlak na of tijdens het seksueel misbruik), 

op middellange termijn, als factor die de ontwikkeling beïnvloedt en 

de latere effecten die pas aan het licht komen op volwassen leeftijd, al of niet na het optreden van bepaalde levensfasen of levensomstandigheden.

Finkelhor en Browne (1985) gaven een theoretische onderbouwing door ... 

vier traumatogene componenten 

... te onderscheiden die de reactie op korte termijn kleuren.

Dit zijn:

Traumatische seksualisering

Verraad

Machteloosheid

Stigmatisering.

Traumatische seksualisering 

De seksualiteit van kinderen is natuurlijk aanwezig, maar deze is niet genitaal en niet op een orgasme gericht. Bij seksueel contact door een volwassen wordt het kind seksueel overprikkeld zonder dat het kind in kwestie het psychologische en fysiologische apparaat heeft daarmee om te gaan. Deze overprikkeling leidt tot een gevoel overspoeld te worden door een niet te plaatsen opwinding die angstwekkend wordt beleefd en vaak omgezet wordt in:

Seksueel ontremd gedrag (dwangmatige masturbatie, seksuele spelletjes, hyperactiviteit)

Vermijding van elke aanraking, elke gedachte en elke activiteit

Omzetting in pijn en onlust.

[Blz 247]

Het meest ingrijpende van seksueel misbruik door geestelijken van de Rooms-Katholieke Kerk is de paradox: 

Seksualiteit is een zonde. 

Toch wordt deze zonde gepleegd door degenen die het verbod op seksualiteit met de mond belijden. 

Voor kinderen en jongeren leidt dit tot een onoplosbare verwarring.

Verraad 

Hiermee wordt bedoeld dat de normale kinderlijke behoeften van een kind aan steun, pedagogische veiligheid en structuur worden gemanipuleerd ten behoeve van de volwassene. Verraad is het ook als een dader het kind chanteert of bedreigt als het iets zou gaan vertellen of de rollen omdraait en het kind bijvoorbeeld van verleiding beschuldigt. 

Daarnaast speelt nog een andere vorm van verraad als het kind het verhaal vertelt en niet geloofd wordt en daarvoor gestraft wordt. Dit overkomt jongens in grotere mate dan meisjes, reden waarom 81 procent van de mannen die als kind misbruikt waren er nooit over spraken 

(Kia-Keating e.a., 2005: Sorsoli, e.a., 2008). 

Jennifer Freyd stelt dat het juist het verraad is dat op termijn de nadelige effecten veroorzaakt. Het kind verliest het vertrouwen in de volwassenen om hem/haar heen en dus ook de veiligheid, die voor een normale ontwikkeling nodig is.

Machteloosheid 

Een kind kan niet ontsnappen. Niet uit een gezin en niet uit een instelling. Zeker niet als de ouders het kind niet steunen en geloven of het kind terugsturen omdat het wettelijk gezag van school of instelling die van de ouders overtroeft. Een kind kan letterlijk niet zonder ouders of oudervervangers overleven. De ervaren machteloosheid leidt tot angst en deze angst kan niet getroost, uitgesproken of gelenigd worden. Dit geeft aanleiding tot vermijding van gedachten en gevoelens. 

Misbruikte kinderen trekken zich vaak in zichzelf terug, ze worden stilletjes en bang. Of ze vertonen weerspannig en druk gedrag. Veel misbruikte kinderen, maar niet alle, vertonen alle kenmerken van een posttraumatische stressreactie, met prikkelbaarheid, slaapstoornissen, terugvallen in ontwikkeling zoals weer onzindelijk worden of weer gaan duimzuigen

(Beitchman e.a., 1991; Copeland e.a., 2007; Famularo e.a., 1991).

Stigmatisering 

Stigmatisering en isolering zijn processen die optreden na het seksueel misbruik sec. Deze hebben te maken met wat de dader vertelt: bij voorbeeld dat niemand het kind zal geloven of dat het kind slecht is als het zou praten. Een geïsoleerd kind voelt zich uitgestoten en dit proces van uitstoting versterkt de schuld- en schaamtegevoelens. Maar al te vaak wordt een kind niet geloofd of wordt geen aandacht besteed aan signalen of worden deze signalen gezien als oppositioneel of teken van gedragsstoornissen waardoor een negatieve spiraal op gang komt die de ontwikkeling belemmert.

Verstoringen van de gehechtheid 

Naast de vier traumatogene factoren van Finkelhor blijkt recent dat seksueel misbruik de hechting verstoort. Hechting is de belangrijkste mediator in het vermogen stress te reguleren. De gehechtheidsstijl is de wijze waarop een mens omgaat met stress en een innerlijk model van veiligheid kan ontwikkelen 

( Nicolaï, 2006; Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2010).

Men gaat ervan uit dat vroege ervaringen met de verzorgers leiden tot verinnerlijkte beelden van zelf en ander, de zogenaamde gehechtheidsrepresentaties. 

[Blz 248]

Deze gehechtheidsrepresentaties zijn onder te verdelen in: 

veilig, 

onveilig gereserveerd, 

onveilig aanklampend en 

gedesorganiseerd. 

Als ouders en/of opvoeders het kind misbruiken en mishandelen kan de gehechtheidsrepresentatie gedesorganiseerd raken. Dat wil zeggen dat het kind bang wordt voor de persoon die in tijden van stress en angst ook zijn toevlucht zou moeten zijn. De hieruit ontstane verwarring leidt op haar beurt weer tot vermijdende coping strategieën en stoornissen in de emotieregulatie. 

Er wordt in het meeste onderzoek onderscheid gemaakt tussen ouders en andere verwanten versus vreemden als dader. 

Misbruik door ouders heeft de meest nefaste invloed op de gehechtheid. 

Misbruik door anderen van buiten het gezin heeft een iets ander gevolg. Als kinderen geloofd worden en daarna adequaat worden opgevangen zijn de gevolgen op middellange termijn minder ernstig.

Misbruik in de Kerk heeft echter weer een andere impact, omdat de priester of geestelijke in de kerkelijke en maatschappelijke hiërarchie boven de ouders staat en de ouders vaak niet op de hoogte waren of het kind niet durfden te geloven.

4.2 De latere consequenties 

Voor dit essay is gebruikgemaakt van grote, goed opgezette en methodologisch betrouwbare recente onderzoeken. 

Het onderzoek naar de late gevolgen van seksueel misbruik kent drie fasen.

Het eerste onderzoek ... 

...in de jaren tachtig was retrospectief en vertrouwde op de zelfrapportage van volwassenen over hun eigen jeugd. Deze dateren van de jaren tachtig 

(Draijer, 1988; 1989; Russell, 1984; Herman, 1992) 

en begin jaren negentig. 

De klachten die inventariserend aangetroffen werden waren 

problemen met seksualiteit; 

problemen in relaties met anderen; 

psychische problemen zoals 

angst, depressie, 

posttraumatische symptomen waaronder 

herbelevingen, 

vermijding en 

chronische prikkelbaarheid; 

gedragsstoornissen zoals 

agressief gedrag, 

middelenmisbruik; 

zelfbeschadigingen, zelfdestructief gedrag en 

stoornissen in relatie met zichzelf:

 een laag gevoel van eigenwaarde, 

schaamte en 

isolement.

Op middellange termijn worden 

depressie, 

zelfmoordpogingen, 

PTSS en 

drugs- en alcoholmisbruik genoemd 

(Cawson, e.a. 2000; Draijer en Langeland, 1999; Brière & Elliott, 1994; Finkelhor & Browne, 1985; Finkelhor e.a., 1990; Finkelhor, 1994; Finkelhor & Dziuba-Leatherman, 1994; Polusny & Follette, 1995).

De meeste onderzochten waren volwassen vrouwen die gevraagd werden naar ervaringen in de kindertijd, dus retrospectief. Deze onderzoeken waren daarom gevoelig voor geheugenvervormingen naar twee kanten: 

een teveel aan herinneringen als een verklaring achteraf, of 

een stelselmatige onderrapportage. 
Deze onderrapportage gold vooral voor mannen

Hoewel Finkelhor en zijn medewerkers al in 1990 aantoonden dat in hun anonieme onderzoek zestien procent van de mannen een vorm van seksueel misbruik meldden, werd deze groep later in onderzoek nauwelijks meegenomen (Finkelhor e.a., 1990;). Men kon vaak eenvoudigweg te weinig mannen rekruteren in een bevolkingsgroep om mee te doen aan onderzoek 

(Holmes, e.a., 1997; Holmes & Slap, 1998). 

Voor mannen geldt het slachtofferschap als teken van onmannelijkheid. Veel mannen menen ook dat seksueel misbruikt zijn betekenis heeft voor de mannelijke identiteit en tot homoseksualiteit kan leiden.

Bezwaar van deze pioniersstudies was bovendien dat verschillende meewegende factoren zoals 

gezinsfactoren, 

genetische kwetsbaarheid en 

andere vormen van 

verwaarlozing, 

onveiligheid en 

geweld 

niet voldoende onderscheiden konden worden. 

Bovendien ontbraken controlegroepen en was het onderzoek cross-sectioneel. Dat betekent dat mensen op een bepaald moment worden ondervraagd en dus andere factoren die mede een rol speelden in het huidig functioneren onderbelicht blijven. Dit noopte tot een andere aanpak.

[Blz 249]

In de daaropvolgende fase ... 

... werden er verscheidene meta-analyses verricht waarvan er één tamelijk controversieel werd. Dit was een onderzoek van Rind, Tromovitch en Bauserman (1998) [*] die alle onderzoeken naar het voorkomen van seksueel misbruik bij studenten onderzochten en concludeerden dat er statistisch nauwelijks sprake was van een negatief effect. 

[* zie < http://www.jorisoost.nl/lees/rbt_inhoud.htm > - JON]

Dit leverde een storm van reacties op [**], onder andere van pedofiele organisaties in de Verenigde Staten, die onmiddellijk beweerden dat nu bewezen was dat seksueel contact met kinderen geen negatieve gevolgen had. Een van de kritiekpunten op de meta-analyse van Rind en zijn medewerkers is het feit dat alleen jonge studenten zijn onderzocht. [*] 

[* Zie hiervan een overzicht; klik na de Introductie op "Volgende"] 

Men weet intussen ook dat veel van de nadelige effecten niet meteen manifest zijn en dat maatschappelijk goed functioneren niet meteen een relatie heeft met subjectieve klachten van psychische en emotionele aard.

De woedende reactie van maatschappelijke en politieke organisaties werd aanleiding tot ...

een nieuwe stoot onderzoek: 

ditmaal 

longitudinaal, 

prospectief en 

bevolkingsonderzoek. 

Dit is de tweede fase van onderzoek. 

Uit dit epidemiologische onderzoek en uit meta-analyses

(Kendler e.a., 2000; Bulik e.a., 2001; Dinwiddie e.a., 2000; Horwitz e.a., 2001; Molnar e.a., 2001, Mullen e.a., 1993; Nelson e.a., 2002; Paolucci e.a., 2001)

blijken volwassenen met een geschiedenis van seksueel misbruik een verhoogde kans op een breed spectrum aan psychopathologie te vertonen, zoals 

depressies, 

angst, 

alcohol- en drugsgebruik, 

lichamelijke klachten en 

problemen met seksualiteit. 

Verschillende klachtenprofielen werden in verband gebracht met seksueel misbruik, variërend 

van posttraumatische stressstoornissen 

tot persoonlijkheidsstoornissen 

en dissociatieve stoornissen. 

Problemen in de seksualiteit uiten zich 

niet alleen in seksuele functiestoornissen zoals 

impotentie, 

opwindingsstoornissen, 

angst voor seksualiteit, 

maar ook in 

vroege en ongewenste zwangerschappen en 

geslachtsziekten waaronder hiv. 

Ook wordt een relatie met revictimisering – het opnieuw slachtoffer van geweld worden – gevonden. Misbruikte kinderen worden zeven keer vaker slachtoffer van een volgend trauma dan een controlegroep (Widom, Czaja & Dutton, 2008). 

Naast de psychiatrische en somatische symptomen veroorzaakt seksueel misbruik ook 

een verstoring van de zelfwaarde, 

de relatie tussen het kind en anderen, 

de gehechtheid en sociale relaties, in 

het vermogen tot emotie- en agressieregulatie 

(Cloitre, e.a., 2009; Herman, 1992; Van der Kolk, 2005).

De effecten blijken dosisafhankelijk. Dat wil zeggen hoe erger het misbruik, hoe groter het risico op psychische klachten (Kendler, e.a., 2000). De leeftijd waarop seksueel misbruik plaatsvindt bepaalt de uitkomst. 

Voor het twaalfde jaar ontwikkelen meisjes die seksueel misbruikt zijn vaak depressies. 

Na het twaalfde jaar ontstaat vaker 

een posttraumatische stressstoornis bij meisjes en

gedragsstoornissen en alcoholgebruik bij mannen

(Bulik e.a., 2001; Maercker e.a., 2004). 

Dat heeft te maken met de wijze waarop mannen, respectievelijk vrouwen met stressoren omgaan, respectievelijk 

externaliserend, naar buiten gericht en 

internaliserend, naar binnen en op zichzelf gericht. 

Het grootste risico liepen kinderen bij wie het seksueel misbruik schaal drie, vier en vijf betrof: dus penetratie met geweld en meerdere daders.

Twee prospectieve studies verdienen extra aandacht, 

... omdat de subtiele effecten van seksueel misbruik op middellange termijn daaruit duidelijker worden.

[1] Frank Putnam, een Amerikaanse psychiater startte midden jaren negentig een prospectief vergelijkend onderzoek naar de consequenties van seksueel misbruik. Een groep meisjes met een bewezen geschiedenis van seksueel misbruik en een controlegroep wordt nu sinds drieëntwintig jaar gevolgd. 

[Blz 250] 

De onderzochte meisjes waren misbruikt door een verwant en hadden allemaal een moeder die het voor hun dochter had opgenomen. Er was dus een veilige hechtingsfiguur beschikbaar. Dat was overigens ook nodig om de garantie te hebben dat de meisjes gevolgd konden worden: daarvoor ben je afhankelijk van een gemotiveerde ouder. 

Het bleek dat de misbruikte meisjes zich op verschillende gebieden onderscheidden van de controlegroep: 

ze waren onzekerder, angstiger 

en vertoonden op diverse neurofysiologische- en anatomische maten afwijkingen, zoals verstoringen van de stressregulatie: het vermogen om van stress te herstellen. 

Ook hadden ze meer leerstoornissen, 

hadden vaak last van dissociatieve verschijnselen en 

hadden een laag gevoel van eigenwaarde

(Noll, Trickett & Putnam, 2003; Putnam en Trickett, 1995; Putnam 2003; Trickett e.a., 1997; Trickett e.a., 1997).

De onderzoeksgroep trof bovendien drie clusters aan met elke een eigen ontwikkelingsverloop. 

Een kleine groep meisjes was misbruikt door meerdere daders met veel geweld, 

één groep met een enkele dader buiten het gezin, vaak kortdurend, zonder veel geweld en 

een groep met seksueel misbruik door de vader: dat wat wij incest noemen. 

Op korte termijn leken de meisjes die kortdurend, zonder geweld misbruikt waren er het best vanaf te komen. 

Ze functioneerden als kind beter dan de andere groepen. 

Later, in de adolescentie en vroege volwassenheid liepen zij vast op seksualiteit, met veel functiestoornissen, vermijding maar ook juist promiscuïteit.

[2] Een ander prospectief onderzoek betreft dat van Cathy Spatz Widom en medewerkers

(Horwitz e.a., 2004; Spatz Widom e.a., 2001). 

Zij onderzochten alle kinderen die rond 1970 aangemeld waren via de rechtbank, nadat bewezen was dat zij misbruikt waren, met een controlegroep en interviewden twintig jaar later, dubbelblind, deze beide groepen. Het gaat daarbij om grote groepen, 1151 individuen, zowel mannen als vrouwen. Dat is van belang omdat eerder onderzoek zich vooral op vrouwen richtte. 

Uit dat onderzoek blijkt dat op middellange termijn een relatie wordt aangetroffen tussen misbruik en mishandeling en latere psychologische problemen.

Ten slotte werd begin deze eeuw in de Verenigde Staten ... 

een grootscheeps epidemiologisch onderzoek 

... opgezet naar het effect van nadelige ervaringen in de kindertijd. Dit is het ACE onderzoek 

(Adverse Childhood Experiences) (Anda e.a., 2007; Felitti e.a., 2007). 

Als ‘adverse events’ werden naast 

seksueel misbruik, 

emotionele mishandeling en 

fysieke mishandeling, ook 

‘household dysfunction’, gezinsproblemen, gerekend. 

Uit het eerder genoemde ACE onderzoek naar de jeugdervaringen van 17.000 mensen werd gekeken naar een reeks van symptomen en gedragingen: 

slaapstoornissen, 

promiscue gedrag, 

roken, 

alcohol en drugsgebruik, 

depressie, 

angststoornissen, 

hart en vaatziekten, 

gewichts- en eetstoornissen.

De negatieve jeugdervaringen werden bij elkaar opgeteld (de ACE-score) en gecorreleerd aan de huidige klachten.

Er werd een lineair verband aangetoond tussen het aantal ‘punten’ op de scorelijst en het risico op latere klachten. Hoe hoger de score, hoe meer symptomen en klachten, zowel psychologisch als somatisch. Dat gold ook voor hart- en vaatziekten, hypertensie en eetstoornissen. Daarnaast was er veel overlap tussen symptomen zoals PTSS, depressie, BPS, en middelenmisbruik, zodat volgens de auteurs in plaats van over co-morbiditeit, beter gesproken kan worden van stress-gerelateerde ziekten.

Uit het ACE-onderzoek blijkt dus dat een trauma zelden alleen komt en dat cumulatie van stressfactoren eerder regel dan uitzondering is.

De conclusie uit dit onderzoek luidt dat seksueel misbruik geen directe link vertoont met psychiatrische klachten, maar dat dit wel via intermediërende factoren een ingrijpend gevolg heeft op de wijze waarop latere stressoren al of niet het hoofd geboden kunnen worden. 

[Blz 251]

In de huidige – derde – fase 

... wordt vooral onderzoek gedaan naar intermediërende factoren. Dat betreft zowel de rol van de reactie van de omgeving als eigenschappen van het kind zelf. 

Voor de omgeving geldt 

de reactie op het bekend worden van het misbruik (men noemt dit in het Engels ‘disclosure’) en 

de mate van steun die het kind ontvangt. 

Voor de individuele eigenschappen gaat het om 

veerkracht, 

angst en vermijding, 

de effecten van stilhouden en schaamte, 

de gehechtheidsstijl voor en na het misbruik (Merril e.a., 2001). 

Veerkracht lijkt in verschillende onderzoeken te maken te hebben met de wijze waarop het kind met een traumatische situatie omgaat, welke betekenis het krijgt en hoe de omgeving daarop vervolgens reageert: veroordelend, verwaarlozend of steunend. 

Een van de meest onderzochte factoren is momenteel de rol van emotionele vermijding en schaamte. Schaamte doet zwijgen en vermijden en juist deze vermijding heeft op termijn ongunstige gevolgen voor het verdragen en omgaan met de eigen emoties: emotieregulatie 

(Brière e.a., 2010; Feiring, Taska & Lewis, 2002).

5 Seksueel misbruik als chronische stressfactor 

De laatste tien jaar wordt ook veel onderzoek gedaan naar wat de centrale factor wordt genoemd in de uitkomst: de verstoringen van de stressregulatie door ernstig (schaal 3, 4 en 5 ) misbruik. 

Uit het ACE-onderzoek wordt al duidelijk dat nadelige ervaringen in de kindertijd niet alleen grote effecten hebben op de psychologische ontwikkeling, maar ook op de algemene gezondheid. 

Sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw wordt veel beeldvormend en neurofysiologisch onderzoek naar de gevolgen van vroegkinderlijke trauma’s in het brein. Vroegkinderlijk is van nul tot twaalf jaar. Daaruit blijkt dat vroege (traumatische) stress niet alleen invloed heeft op de psychologische ontwikkeling – de software – maar ook op het brein – de hardware – van kinderen.

Vroegkinderlijke traumatisering brengt schade toe aan verschillende biologische systemen, met als belangrijkste mediator de HPA-as (Lupien e.a., 2009). De HPA-as is het grootste neuronendocriene stress-respons-systeem en bestaat uit 

de hypothalamus, 

de hypofyse, waar de hormonen worden aangemaakt die 

de bijnierschors aanzetten tot het produceren van cortisol en 

het bijniermerg tot het produceren van adrenaline. 

Bij herhaaldelijke of meervoudige stressoren wordt dit systeem gesensitiseerd. Dat betekent dat het sneller en bij minder prikkels heftiger reageert, vooral als deze prikkels doen denken aan het oorspronkelijke trauma 

(De Bellis, 2005; Bremner, 2004; Bremner e.a., 2005; Heim e.a., 2001). 

Men gaat ervan uit dat een te lange blootstelling aan cortisol op termijn leidt tot veranderingen in het brein, zoals een kleine hippocampus en een verhoogde gevoeligheid van zenuwcellen voor andere nadelige omgevingsfactoren (Bremner e.a., 1997). Bij chronisch en herhaald misbruik wordt uiteindelijk de cortisolspiegel laag en raakt het vermogen van het organisme om adequaat te reageren op prikkels blijvend beschadigd.

6 Seksueel misbruik als ontwikkelingsinterferentie 

We kunnen het effect van seksueel misbruik niet begrijpen zonder een theorie van de emotionele en cognitieve stadia in de ontwikkeling.

Na de geboorte ...

... is er de eerste vijf maanden een sterke ontwikkeling van de rechterhersenhelft. Dat is de tijd van de emotieregulatie. 

[Blz 252] 

Uit onderzoek bij zuigelingen weet men dat de rechterhersenhelft een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van gehechtheid en de sociale interactie (Schore, 2002). Er is voor een veilige gehechtheid altijd een volwassene nodig die met het kind intensief contact heeft en positieve interacties heeft. Verwaarlozing, seksueel misbruik en mishandeling in deze eerste fasen leidt tot blijvende en neuro-anatomisch aantoonbare verstoringen van de gehechtheid en de emotieregulatie. 

Van vijf maanden tot drie jaar ... 

... neemt de linkerhersenhelft het over: de tijd van lopen, leren praten, de wereld ontdekken. Rond het tweede jaar kan een kind zichzelf herkennen in een spiegel en kan zichzelf van anderen onderscheiden.

Van drie tot zes jaar ... 

... vindt de verdere ontwikkeling van de taal en de sociale ontwikkeling plaats. Tot het vijfde, zesde levensjaar is er nog geen autobiografisch geheugen. Tussen het vierde en zevende jaar ontwikkelt zich het vermogen emoties in gezichten van andere mensen te benoemen en te plaatsen.

Volgens recente cognitieve theorieën ontstaat er tussen het vierde en zesde levensjaar vervolgens een begin van een ‘theory of the mind’. Dat is een basaal vermogen te denken in termen van psychologische verwachtingen, motieven en bedoelingen. Kinderen van die leeftijd onderscheiden dat wat iemand zegt, misschien niet is wat hij bedoelt. Dat wat je dag één voelt, op dag twee wel eens anders kan zijn, bijvoorbeeld blij zijn met een cadeau voor je verjaardag en de volgende dag te merken toch teleurgesteld te zijn omdat het net niet helemaal was, wat je wilde. Kinderen herkennen ook dat iemand hen voor de gek kan houden. Dat een ander misschien iets niet kan weten wat jij wel weet. 

De ‘theory of the mind’ is nauw verbonden met het evolutionair belangrijke vermogen eventueel bedrog en kwalijke intenties van de ander te doorzien. Als je dat niet doet, tuin je overal in en dat is niet gunstig voor de overleving. Hoe veiliger een kind is gehecht, hoe steviger deze ‘theory of the mind’. Eerdere onveiligheid en verwaarlozing kunnen dit vermogen benadelen.

Deze ‘theory of the mind’ begint weliswaar tussen vier en zes jaar, maar is dan nog wankel en is pas ver na de adolescentie uitgerijpt. Dit vermogen is gevoelig voor stress en valt weg als deze stress chronisch is. In deze fase verkeert het kind in het stadium van de intuïtieve intelligentie, van spontane inter-individuele gevoelens en van afhankelijkheid naar volwassenen. Wat de volwassene zegt, is waar. 

Sinterklaas bestaat. 

Een ding kan niet twee dingen tegelijk zijn. Zo is een vader bijvoorbeeld een vader en kan een kind er niet bij dat een vader ook een dokter is. 

Het kind beleeft de wereld letterlijk ‘egocentrisch’ en vindt het moeilijk het perspectief van de ander goed waar te nemen. 

Dit is belangrijk om het persisterende schuldgevoel en de schaamte na seksueel misbruik te kunnen verklaren. Een kind kan niet verklaren waarom een volwassene hem iets zou doen. Behalve als het beredeneert dat het er zelf wel een aandeel in zal hebben, want in het denken van het kind heeft alles een reden en oorzaak die bij hem- of haarzelf begint. Er is wel besef dat anderen een ander perspectief hebben maar dat wordt pas na het zevende jaar een duidelijk emotioneel vermogen en het duurt lang voordat dat ook toegepast kan worden op volwassenen. Dat wil zeggen dat een kind van die leeftijd zich niet kan voorstellen vanuit welke intentie van de volwassen het misbruik ‘bedoeld’ is.

Veel kinderen van deze leeftijd zien de toenadering van een volwassene als onontkoombaar, maar onbegrijpelijk en vertalen het naar hun denkwereld. Opwinding van de volwassene wordt vaak beleefd als ‘zielig’ en roept de behoefte tot troosten op wat dan weer verkeerd wordt uitgelegd door de dader. Ze zijn loyaal naar volwassenen, zeker als ze daarvan afhankelijk zijn en zijn erg gevoelig voor toewijzingen van oorzaken. Hoewel kinderen van deze leeftijd seksuele gevoelens hebben en nieuwsgierig zijn hoe kinderen ter wereld komen en hoe meisjes en jongetjes verschillen, is er nog weinig besef van de volwassen seksualiteit.

Na het zevende jaar ... 

...leert het kind in toenemende mate mentaliseren. 

[Blz 253]

Dat wil zeggen het met verbeeldingskracht waarnemen en interpreteren van het doen en laten van zichzelf en anderen als samenhangend met intentionele mentale toestanden, kortweg denken over anderen met een eigen psyche. Mentaliseren is niet hetzelfde als rationaliseren en cognities, het gaat om het lezen en herkennen van emoties bij zichzelf en anderen. Het vermogen tot mentaliseren is belangrijk wanneer een kind zich geplaatst ziet voor gebeurtenissen als seksueel misbruik of andere trauma’s.

Om dit vermogen te ontwikkelen hebben kinderen ouders en andere volwassenen nodig die kinderen zien als intentionele wezens en hun intenties en emoties kunnen spiegelen en markeren. Daarvoor is een in essentie pedagogische houding van de ouders nodig, waarbij de ouders hun kind invoeren in een bepaalde cultuur, met begrip voor de fase waarin het kind verkeert en oog voor diens behoeftes. 

Uit onderzoek (Fonagy e.a., 2002) blijkt dat kinderen sociale feedback nodig hebben om te leren dat hun emoties van hen zijn en niet van de ander. Dat heet dat ze ‘gemarkeerd’ dienen te worden, zodat duidelijk is dat als zij iets voelen dat wel herkend wordt door de ouder, maar dat de ouder niet dezelfde emotie heeft. 

We zien dat bijvoorbeeld als een moeder of vader bij een stampvoetende peuter zegt: ‘Oh, oh, oh wat ben je nu boos’. Het gevoel van frustratie wordt benoemd en lichtelijk (maar niet kwetsend) overdreven, terwijl de ouder zelf kalm blijft. 

Verder leert een kind dat emoties namen hebben (‘Oh, je bent dus boos’) en wordt het getroost en gerustgesteld als de emotie te hoog oploopt.

Verwaarlozende, misbruikende of mishandelende ouders of opvoeders hebben niet de capaciteiten en afstand om mee te gaan in het spel of emoties te markeren en te labelen, om voldoende troost en begrip te bieden. Laat staan dat zij te benaderen zijn om in alle veiligheid van gedachten te wisselen. We zien dan ook dat mentaliseren ondermijnd wordt. 

Fonagy en Target (1997) stellen, dat misbruik en mishandeling niet alleen lijden en pijn veroorzaken, maar tegelijkertijd ook de ontwikkeling van het vermogen tot emotieregulatie schaden. Het vermogen tot mentaliseren bepaalt in hoge mate of nadelige gebeurtenissen een blijvend trauma worden of verwerkt kunnen worden.

Vanaf het twaalfde/dertiende jaar ... 

... begint de [puberteit en de] adolescentie. In dit stadium ontstaat het vermogen tot hypothetisch deductief denken en de abstracte intellectuele operaties.

Door de enorme verandering van hormonen is de puberteit een tijd van verminderde controle op impulsen en emoties. Het lichaamsschema staat op scherp door de snelle veranderingen die bij de puberteit horen. Gevoelens van schaamte en behoefte aan privacy strijden om de voorrang. 

Juist in deze fase zijn jongeren gevoeliger voor de effecten van seksueel misbruik. Een nog pril en wankel lichaams- en zelfbeeld waarbij gevoelens beleefd worden als verwarrend en ontregelend kan door seksueel misbruik verder ontregeld worden. 

Pogingen om deze ontregeling de baas te blijven zoals anorexie (vaak bij meisjes), drugs- en alcoholgebruik of acting out-gedrag verergeren vervolgens de verwarring. Met acting out-gedrag wordt bedoeld gedrag dat onvrede en onrust af moet laten vloeien. Dit varieert van zelfbeschadiging, suïcidaal of risicovol gedrag tot ruzie zoeken en delinquente handelingen.

Veerkracht 

De vraag wordt vaak gesteld of er te differentiëren is in de mate waarin een kind seksueel misbruik kan verwerken (Draijer 1997). De vraag wordt vooral gesteld als het om seksueel misbruik gaat door leerkrachten, priesters, oppassen en personeel in kinderdagverblijven.

Wat kunnen ouders: de bronnen van een ‘safe place en een safe haven’ doen? 

Wat bevordert veerkracht en herstel?

In de literatuur zijn een aantal veerkracht-bevorderende factoren gevonden (Cyrulnik, 2002). 

[Blz 254]

[1] Een ervan is een veilige gehechtheids-stijl. Deze wordt gekenmerkt door de sensitieve betrokkenheid van ouders en het vermogen van de ouders om de emoties van hun kind te laten bestaan en ‘gemarkeerd te spiegelen’. Dat wil zeggen dat zij de emotie erkennen, maar niet zelf overstuur of boos zijn of er zelf aan onderdoorgaan. Ze dienen in staat te zijn het kind bescherming te bieden, maar ook de ruimte te hebben erover te vertellen in zijn of haar eigen tempo.

[2] Daarnaast bestaat het vermogen van het kind zelf om te mentaliseren. Veilig gehechte kinderen kunnen dat beter: mentaliseren ontstaat zoals al eerder is aangegeven vanaf een jaar of zeven of acht, en bestaat uit het vermogen intenties van de ander te doorzien. Een kind kan bijvoorbeeld constateren dat deze meneer wel erg rare dingen wil en dit bespreken of het contact uit de weg gaan. 

Uit onderzoek blijkt dat mensen met een minder internaliserende attributiestijl, die dus niet te veel de schuld bij zichzelf legt, en niet te veel beschaamd is, minder nadelige effecten ondervinden van seksueel misbruik

(Feiring, Taska en Lewis, 2002).

[3] Er zijn ook temperaments- en genetische factoren die uitmaken of een kind kwetsbaarder is of juist veerkrachtiger. Sommige ‘gewone’ genetische variaties kunnen in combinatie met negatieve omgevingsfactoren tot gedragsproblemen leiden 

(Caspi, McClay en Moffit, 2002). 

Kinderen met een genetische variant die te maken heeft met het serotoninetransport, die mishandeld worden, kunnen ernstige gedragsstoornissen ontwikkelen. Deze ontwikkelden ze niet als er geen sprake was van mishandeling. Kinderen die deze genetische variant niet hebben, reageren bij voorbeeld niet met gedragsstoornissen. Angstige en sensitieve kinderen blijken kwetsbaarder voor traumatische gebeurtenissen.

[4] Ten slotte blijken alle factoren rond openbaar maken een rol te spelen: wie zijn verhaal kan vertellen en geloofd wordt, hulp krijgt en de mogelijkheid heeft het gebeurde in spel om te zetten, is er later beter aan toe.

7 Conclusie 

Seksueel misbruik van minderjarigen is altijd inter-persoonlijk. Het betreft een kind en een volwassen ander van wie het kind of de jongere op enigerlei wijze afhankelijk is. Wanneer het misbruik plaatsvindt in een context van een (religieuze ) opvoeding en opleiding ontstaat een proces, dat bestaat uit traumatische seksualisering – de lichamelijke grensoverschrijding an sich –, verraad, stigmatisering en machteloosheid. 

Seksueel misbuik kan een trauma zijn, zeker wanneer er lichamelijk en emotioneel geweld bij gepleegd wordt of als sprake is van penetratie of een chronische stressor. Maar het is hoe dan ook een ontwikkelingsinterferentie, aangezien het de ontwikkeling van het denken, de identiteit, de seksuele identiteit, de emotieregulatie en de gehechtheid nadelig beïnvloedt.

Er is de laatste jaren wetenschappelijke consensus dat seksueel misbruik in de kinderjaren schadelijk is voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid, in het bijzonder voor de emotionele gehechtheid en de seksualiteit, ook al zijn de gevolgen op het eerste gezicht niet herkenbaar. Ze zijn te vergelijken met een tijdbom die afgaat zodra in de volwassenheid de impact van het gebeurde betekenis krijgt.

Seksueel misbruik in de kindertijd heeft, zeker in de ernstige vormen (schaal 3-5) duidelijke effecten op de ontwikkeling op de stressregulatie, op het gevoel van veiligheid, op het zelfvertrouwen, op de ontwikkeling van cognitieve en emotionele vaardigheden. Men kan de effecten het best beschouwen als ... 

een cascade: 

misbruik leidt tot angst, pijn, schaamte en verdriet. Het leidt tot een ontregeling van het stresssysteem. 

[Blz 255] 

Dit kan op zijn beurt leiden tot negatieve coping strategieën, zoals terugtrekking of externaliserend gedrag 

die op hun beurt weer een negatieve reactie van de omgeving uitlokken (stigmatisering). 

Dit belemmert vervolgens de adaptatie aan nieuwe ontwikkelingsfasen. 

Dit kan in de volwassen leeftijd leiden tot een verminderd vermogen om latere levenservaringen het hoofd te bieden, 

waardoor pathologie ontstaat.

Misbruik in de vroege adolescentie heeft, omdat het plaatsvindt in een fase van de seksuele identiteitsvorming in het bijzonder, een ongunstige invloed op de seksuele identiteit. 

In een groot percentage van de gevallen kan misbruik van minderjarigen leiden tot later daderschap.

Uit prospectief, vergelijkend, methodologisch goed opgezet onderzoek van de laatste tien jaar blijkt dat seksueel misbruik niet losgezien kan worden van andere negatieve omstandigheden in het leven, maar los daarvan heeft seksueel misbruik als gebeurtenis en proces een geheel eigen invloed op de verdere ontwikkeling. 

Seksueel misbruik blijkt na factoranalyse een substantieel vergroot risico op latere psychologische en psychiatrische problemen te geven, vooral depressie en posttraumatische klachten. 

Volgens de WHO leidt seksueel misbruik 

tot een substantiële verhoging van het risico op psychopathologie (Andrews e.a., 2004), 

maar zoals we zagen in het ACE-onderzoek 

ook tot andere stressgerelateerde aandoeningen als 

hart- en vaatziekten, 

chronische aandoeningen, 

eetstoornissen en 

middelenmisbruik.