Vorige Start Omhoog Volgende

Goed nadenken over 'denkfouten'

Definities

Het begrip cognitieve stoornis komt uit de literatuur over cognitieve therapie bij depressies. Het verschijnt dan als 

'Een puur persoonlijke gedachtegang die gestoorde, niet realistische ideeën bevat', waarbij deze ideeën (cognition) een gedachte, een interpretatie, een zelfopdracht, zelfkritiek of ook verlangens onder woorden brengen.' (Beck 1963, blz 324)

In de literatuur over (zeden)daderbehandeling verandert de betekenis van het begrip. 

Abel et al. (1989, blz 137): 

'Het is een individueel intern proces waarin zelfrechtvaardiging, [foutief] waarnemingen en oordelen, door de dader gebruikt om zijn ontucht met kinderen te rationaliseren, [...] de dader ook in staat stellen om hier mee door te gaan zonder de angst, het schuldgevoel of de zelfminachting die normaliter optreden bij iemand die de maatschappelijke orde schendt.'

Murphy (1990, blz 332):

'Het gaat hier om zelfrechtvaardiging door daders, die hen in staat stelt om hun gedrag te ontkennen, te bagatelliseren, te rationaliseren en goed te praten.'

Wat Beck zijn depressieve patiënten niet in de schoenen schuift, gebeurt hier wel bij de (zeden)daders: hun denkfouten dienen een (zelfzuchtig) doel. 

Hierboven zien we dat Murphy ook ontkennen en bagatelliseren ziet gebeuren, wat Abel niet vermeldt. Abel van zijn kant noemt [foutief] waarnemen en oordelen, mentale activiteiten die niet direct bewust en vrijwillig hoeven plaats te vinden. 

Beide auteurs zijn niet echt helder over het causale verband dat zij zien tussen de genoemde mentale activiteiten en het plegen van een delict. In praktijk echter gaan beide hier wel van uit, namelijk dat genoemde 'denkfouten' geleid hebben tot het delict en dus zullen leiden tot recidive.

Zo construeren Abel cs een Schaal voor Cognitieve Stoornissen - in zo'n schaal, doorgaans een vragenlijst, kan men zoiets dan meten. In die schaal gaat het voornamelijk over overtuigingen inzake seks met kinderen, of dit voor de invuller namelijk acceptabel is of niet. Wat hij dan meet is eerder een houding (attitude), iets dat doorgaans als blijvend wordt gezien en dat beoordeeld kan worden als goed of slecht (enduring and evaluative properties). Maar dit is toch iets heel anders als de in de definitie genoemde zelfrechtvaardiging en het bagatelliseren [die eerder situationeel dan blijvend-persoonlijk van aard zijn]. 

Zo noemen Neidigh & Kropp (1992) deze schaal van Abel cs als voorbeeld van een schaal die niet meet wat deze zegt te meten, namelijk cognitieve stoornissen: 

'Deze puur persoonlijke gedachten mogen dan weergeven wat de dader als vanzelfsprekend bij zichzelf zoal bedacht, maar dit wil nog niet zeggen dat deze gedachten ook zijn diepere houding en overtuiging weergeeft. [...] Het is niet juist om wat een dader [in zijn penibele situatie] aan oppervlakkige denkfouten produceert, te gebruiken als een maatstaf voor zijn eigenlijke innerlijke houding en overtuiging.'

Intussen is het wel gebruikelijk geworden om onder cognitieve stoornissen zowel excuses en zelfrechtvaardiging te rangschikken, alsook iemands diepere, meer eigenlijke houding en overtuiging, hoe verschillend deze mentale activiteiten ook zijn. 

De volgorde

Een andere slepende kwestie is de plaats die een cognitieve stoornis inneemt in de veronderstelde volgorde, de chronologie, van een misdrijf. 

Zowel Abel als Murphy, hierboven genoemd, geven de door hen geziene stoornis een plaats na het delict (of pas nadat dit bekend is geworden) als rechtvaardiging achteraf, maar zij geven het ook een plaats voorafgaande aan het delict [, namelijk het volgende delict]. Zij zien de genoemde stoornis dus niet als oorzaak, maar wel als handhaver van gedrag. Niet iedereen is het hiermee eens. 

Zo ziet Hartley (1998) de genoemde rationalisaties al in werking vóór het delict plaats vindt, namelijk om hun innerlijke rem weg te nemen. Ook anderen denken er zo over. 

Ook Finkelhor (1984) ziet dit zo. Hij beschrijft vier voorstadia van een seksueel delict, waarvan de tweede is dat men zijn innerlijke rem losgooit door het genoemde soort rationalisaties, zodat men kan gaan doen wat men al van plan was te gaan doen. Dit model van Finkelhor, 'The Four Preconditions', heeft enorme invloed gehad op de daderbehandeling. 

Onderzoek

Het idee dat excuses vooraf gaan aan  en leiden tot een delict, in plaats van dat zij daar op volgen, vindt geen ondersteuning in empirisch onderzoek. Het is wellicht ook helemaal niet te bewijzen. Een oorzakelijk verband tussen rationalisatie op tijdstip 1 en een delict op tijdstip 2 is nog nooit bewezen - hoeveel theorie hierover ook geschreven is. Er zijn tal van overzichten van onderzoek verschenen, maar de conclusie is steeds dat onderzoek naar een [oorzakelijk] verband tussen cognitie en criminaliteit niets heeft opgeleverd. 

Het meest recente en systematische overzicht, dat van Gannon & Polashek, concludeert 

dat de behandelingspraktijk hier voorloopt op de wetenschappelijke kennis,
dat er nauwelijks of geen bewijs is gevonden (in langdurig onderzoek) van de theorie van de [veroorzakende]  cognitieve stoornis, dus 
dat de populariteit van deze theorie in elk geval niet berust op haar empirische validiteit. 

Kortom, 

Het begrip cognitieve stoornis faalt in duidelijkheid in haar definitie en het heeft geen empirisch bewijs kunnen vinden. 

Hoe langer dit duurde, des te meer problemen kwamen er alleen maar bij. Het begrip werd alsmaar breder en ging ook een 'antisociale houding' omvatten. Het werd een containerbegrip waarin zeer uiteenlopende verschijnselen als houdingen, gedachten en excuses achteraf allemaal pasten.

In de behandelingspraktijk werd de vaagheid van het begrip niet minder problematisch. Het begrip werd verward met - en dus geplakt op - elke verklaring die daders voor hun gedrag geven, ongeacht hoe juist deze verklaringen kunnen zijn.

Leest u verder

Wij zullen de glibberige term cognitieve stoornis in ons betoog hierna dan ook niet meer gebruiken. We gaan het hebben over het proces van zichzelf verexcuseren: daar gaat het ons om.

Wij hebben het dan ook niet meer over bepaalde houdingen en overtuigingen ['Geweld is echt mannelijk' - 'Kinderen willen graag seks met volwassenen'] die er wellicht al waren voor het delict, maar die geheel andere mentale verschijnselen en processen zijn dat wat er achteraf aan zelfrechtvaardiging plaats vindt.

Vorige Start Omhoog Volgende