Conclusies

Vorige Start Omhoog Volgende

1. Er bestaat zoiets als een Oedipale fase en de complexe gevoelens die hierin doorleefd moeten worden, wil de ontwikkeling naar een eigen identiteit verder kunnen gaan. Dit proces verloopt doorgaans geheel onbewust. Daarom wordt het niet altijd gezien of gelooft men niet in het bestaan ervan. Daarom is het er nog wel. Er is voldoende klinisch bewijs van geleverd. Ook de electro-magnetische krachten om ons heen zien we niet, maar daarom zijn die er wel. Oedipale toestanden bestaan, maar komen pas in de aandacht als er iets mis mee is gegaan.

2. Zelf heb ik ervaren dat deze psychische krachten bestaan en onbewust hun invloed tot ver in het mensenleven kunnen uitoefenen. Evenzeer heb ik ervaren dat problemen zich ook laten oplossen als eerst de voorliggende problemen, de oersoep die het restant was van de vroeg-kinderlijke depressie, zijn opgelost en als men het zelf-herstelvermogen maar de ruimte en de tijd geeft.

3. Een goede relatie tussen baby en moeder of haar vervanger (m/v) is het fundament voor de gehele verdere ontwikkeling. Als we dit serieus nemen heeft het vergaande gevolgen, bijvoorbeeld voor het zwangerschapsverlof. De moeder dient er dan niet alleen te zijn, maar ook contactueel beschikbaar te zijn voor de baby. Dit vergt nauwgezette aandacht voor problemen als post-natale depressies en andere problemen die de moederfiguur moeilijk of onbereikbaar maken voor het kind. 

4. De vader komt, psychisch gesproken, wat later in beeld bij het jonge kind, maar is daarom niet minder belangrijk. Voor jongen en meisje moet hij er zijn als een aantrekkelijk figuur. Afwezige vaders zijn een probleem geweest in een groot deel van de 20e eeuw. Gelukkig is hier een kentering in gekomen, de vaders zijn vriendelijker geworden en nabijer gekomen. Dit is in het bijzonder van belang voor de jongens.

 Naar mijn mening (en die van Pollack 1999) is er momenteel nog onvoldoende contact met het diepere innerlijk van de jongens van deze tijd. Deze worden mijns inziens te vaal alleen maar 'vet, stoer, cool, wreed, bruut en strak'. Meer emotioneel contact met beide ouders en wel van jongs af aan zou hun andere kanten wat meer kansen kunnen geven zodat ook die zich ontwikkelen, echt 'gaaf' kunnen worden. Dit kon een aantal maatschappelijke problemen met de huidige tienerjongens wel eens doen afnemen. Ze zouden wat minder afhankelijk mogen zijn van het 'kicken'.

5. Cruciaal is niet alleen de aanwezigheid en beschikbaarheid van beide ouders, maar vooral de kwaliteit van het contact met het kind. Er dient contact te zijn met het innerlijk van het kind: de gevoelens, de fantasieën, het spel met beren en poppen. Zodra het kind kan praten, ook voor de vragen van het kind.

Het is van belang deze in eerste instantie te accepteren zoals ze zijn, ook al begrijpt men ze nog niet. Begrijpen is een tweede stap, in elk geval proberen te begrijpen, benieuwd zijn naar wat er in het kind leeft.

Vragen over seksualiteit dienen van meet af aan zo open mogelijk beantwoord te worden. Als het kind hier instinctief toch al kennis van heeft, kan het maar beter ook bespreekbaar zijn. Het kind moet toch het onderscheid tussen de seksen en de generaties ontdekken en er raad mee weten.
.

6. Dat de kwaliteit van het contact bepalend is, geldt evenzeer voor plaatsvervangende verzorgers (m/v) en voor therapeuten. Contact is in deze zin per definitie persoonlijk. Het onpersoonlijk en op afstand toepassen van methodieken en technieken werkt hier niet of werkt alleen maar tegen. Deze methoden en technieken mogen alleen zo nodig dienen om het contact mogelijk te maken en alleen met dit doel het gedrag voor zover nodig beheersbaar te maken.
Dit is, terzijde, ook de conclusie en de rode draad in mijn proefschrift Conflict & Contact ontwikkelde methodiek. Let wel: het gaat hier om contact inclusief de schaduwkant, dus ook met de eigen schaduwkant.


Men zal bijvoorbeeld agressiviteit, verdriet, onmacht, verzet... en zo meer, als zinvol deel van het mens-zijn moeten erkennen, zowel bij zichzelf alsook bij anderen, en waar mogelijk moeten kunnen en willen herkennen in het eigen belevings- en ervaringskader. Dat is nogal wat. Het vergt dat men zijn eigen schaduwkant ook onderkent en als zinvol deel van zichzelf accepteert.
Gieles 1992, p. 238.
.

 

7. Een vroeg-kinderlijke depressie blijkt andermaal (zie: Narcisme) een ernstig probleem te zijn. Geheel te voorkomen is niet mogelijk, niet nodig en niet goed. Juist vanuit de eerste frustraties en desillusies komt de ontwikkeling van het individu op gang. Juist bij depressieve gevoelens is er contact met het innerlijk van het kind nodig. Is dit contact er, dan mag men vertrouwen op het reparatieve vermogen van het kind.

Mensen die de macht hebben om te beslissen over oorlog of vrede, asiel of verwijdering, gezinshereniging of scheiding, omgangsregeling of oppasregeling, zwangerschaps- of zorgverlof, dienen hun grote verantwoordelijkheid voor de band tussen moeder en baby en het ontstaan van vroeg-kinderlijke depressies met alle gevolgen van dien te beseffen en er de consequenties uit te trekken. Hier telt het belang van het kind zwaar, niet het belang van de staat, de economie of de moraal.

8. Echtscheidingen kunnen onvermijdelijk zijn en zelfs vruchtbaar. Voor het kind is het echter van cruciaal belang dat beide ouders contactueel beschikbaar en bereikbaar blijven. Doorgaans gaat het hier om de vaderfiguur. Het is fnuikend voor het kind om deze als slecht af te schilderen en een coalitie tussen moeder en kind in het leven te roepen die de vader gaat uitbannen en bestrijden.

9. Het onderscheid tussen de seksen en de generaties is een biologisch gegeven dat diep in onze genen zit. Beide onderscheidingen moet ieder kind leren kennen en dit gebeurt juist in de Oedipale fase. Het te veel mengen van de seksen of generaties is dus niet goed ('Het maakt niet uit of je een jongen of meisje, resp. kind of volwassene bent' - Nee, het maakt wel uit.) Anderzijds gaat het hier alleen om een onderscheid in seksuele en procreatieve zin. Er is geen reden om jongen en meisje, kind en volwassene, als persoon apart te stellen en het contact te mijden of oppervlakkig en afstandelijk te houden. Intimiteit en persoonlijk contact zijn voorwaarden voor groei en ontwikkeling. Deze mogen niet vermeden worden uit angst voor seksualiteit (Vgl Gieles 1995). 
Seksualiteit tussen de generaties dient vermeden te worden, al geldt hier, psychologisch gesproken, geen vaste leeftijdsgrens, maar gelde beter de grens in de beleving. Beleeft de jongere de oudere als behorend tot de vorige generatie, dan vermijde men seksueel contact maar niet uit angst daarvoor elke vorm van intimiteit. Een, bijvoorbeeld, homoseksuele tiener echter moet juist wel intiem contact kunnen hebben met zijn sportieve twintiger die hij als vriend en gids gekozen heeft; hier is geen beleving dat deze tot een andere generatie zou behoren. 

10. Geen ouder of ouderpaar is volmaakt en dit hoeft ook niet. Er kunnen omstandigheden zijn die goed contact belemmeren of onmogelijk maken en die onvermijdelijk depressieve gevoelens oproepen. Dit is op zich niet onoverkomelijk, gezien het reparatieve vermogen van ieder kind. 
Dit reparatieve vermogen echter heeft een basis en heeft voeding nodig in de vorm van kwalitatief goed contact met een derde, een Vitalis die de vitaliteit van het kind voedt en in stand houdt. Dit kan een therapeut zijn, maar dit is lang niet altijd nodig. Het kan net zo goed een onderwijzer, pastor, groepsleider, jeugdleider, pleegouder of zelf-gekozen oudere vriend (m/v) zijn. Met in acht neming van de generatiegrens, indien deze als zodanig beleefd wordt, dient hier ruimte te zijn voor persoonlijk contact, contact met het innerlijk dus, en intimiteit. Ruimte dus voor warmte en intimiteit. Ook hier telt het belang van het kind boven dat van de staat, de economie, de gekozen theorie of afgesproken methodiek of de moraal.
Dit is de moraal van dit verhaal.


De kunst is dus, om:

zelf als groepsleider het lichamelijk geven van warmte niet te schuwen, niet te wijken voor de angst 'wat anderen er wel van zullen denken'; [...]

in het team zo'n klimaat te scheppen dat je er als groepsleider over al je gevoelens kunt praten die je in het werk opdoet - en niet alleen de irritatie, ook de vertedering of verliefdheid, het gek zijn op iemand. (Ieder kind heeft tenminste één iemand nodig die werkelijk gek op hem of haar is, schrijft Bronfenbrenner; [...]

Dit alles is buitengewoon moeilijk: onze cultuur, onze eigen opvoeding, bepaalde theorieën over kind en opvoeding en onze taal zitten ons hierbij dwars; we hebben de stroom tegen. Misschien zijn we, ter wille van de kinderen die onze warmte zo behoeven, sterk en moedig genoeg om behoedzaam, doch ook krachtig tegen die stroom in te zwemmen. 

Gieles, Warmte en intimiteit...,1983/1987, slot.
.

 

Vorige Start Omhoog Volgende