Ik zal buiten op je wachten

Vorige Start Omhoog Volgende

1962

Nu was het weer stil en hij probeerde maar weer in slaap te vallen.. "Over vijf minuten dan slaap ik" dan moet ik toch slapen, ik ben zo moe, als ik nou maar in slaap val:" Maar na 10 minuten lag hij nog te luisteren of er nog iets kwam, onrustig en gespannen.

Hij kende de geluiden en wist wat er gebeurde: de felle korte manier waarop pappa de krant omvouwde en hem neerlegde, zijn korte stevige passen; het zuchten van moeder, haar snelle, bange stem en het gerommel in haar naaidoosje als ze iets zocht. Hij hoorde ook als ze huilde, bijna onhoorbaar, als ze ineens opstond en wegliep, als ze weer terugkwam en zich in haar stoel liet vallen. Hij kon horen als pappa sliep, je hoorde zijn adem in die kille stilte. Alles hoorde hij, en als hij zelf in slaap was gevallen, vertelde Bob hem de volgende dag alles.

Bob was 12 en hij had het hem verteld, zachtjes, zodat pap en mam het niet konden horen: ze hadden ruzie en waren naar de rechter gegaan. Dit was het geheim, dat over het gezin lag, waar niemand over sprak, alleen zij samen, zachtjes; en pappa en mamma, soms keihard en scheldend; en mamma met Robin, maar die was nog te klein om het te snappen.

Hij durfde er nooit over te praten, want ze wisten niet dat ze alles hoorden en wat ze allemaal wisten. Eerst was het altijd stil als ze in bed lagen, maar ze bleven luisteren of er nog iets kwam, bang, doodstil. Het zweet brak hem uit als het begon. Dan hoorden zij ze soms schreeuwen door de kamer. zo fel, kort en kwaad. "Je bent een tiran, een tiran!" - "Wat ben jij eigenlijk, stuk zenuwenpil?" 

Wat was dat, een tiran? Hij had het nooit durven vragen. Bob zou het wel weten, maar hij durfde hem nu niet te roepen, want dan zouden ze horen dat hij nog wakker was. Nu was het nog steeds doodstil. Hij las de krant; je hoorde het soms even aan het t omslaan en hij bleef stil, want eindelijk sliep hij, onrustig, zwetend. 

's Morgens, als zijn bed door de war lag, voelde hij nog de beklemming, die angst voor dat geheimzinnige, dreigende, onbekende dat boven hen hing. Bij het eten zei niemand iets. Dan renden ze samen naar school en konden ze weer praten, gelukkig.

"Wat hééft Bobbie nou, mam, waarom doet-ie zo gek?" Maar ze zei het niet. Samen zaten ze bij zijn bed. Nu lag hij weer even stil. Net was het het ergste geweest: hij had liggen schreeuwen, onverstaanbaar, vreselijk hard. Griezelig was zijn stem, scherp en hoog, o zo eng om te horen. Hij zei nu maar niets en was vreselijk bang. Het bleef doodstil. Je hoorde hem alleen zwaar ademhalen. "Bob, wat heb je nou? Zie je me dan niet? Zie je niet wie ik ben? Freek, je broertje. Zou-die doodgaan , mam?"

Toen de dokter kwam stonden ze er allemaal stil omheen. Mamma had haar arm om hem heen geslagen en huilde bijna; pappa stond helemaal aan de andere kant. De dokter bleef nog lang praten in de kamer. Freek mocht er niet bij zijn en moest bij Bob blijven en op hem letten. Bob had pilletjes gehad van de dokter en nou zou hij een poosje kunnen slapen. Hij had rust nodig. Het was een zenuwaanval, want Bob wist al wat Freek morgen pas zou weten. Toen hij naar bed ging, kwam mamma bij hem zitten, dat deed ze anders nooit; ze kuste hem en ze bleef bij hem. "Frekie, lieveling," zei ze, "slaap maar heel lekker." Hij probeerde nog na te denken waarom dat nou allemaal was, maar hij viel al gauw in slaap. 

De volgende avond is Freek zijn hele leven niet meer vergeten. Nu wist hij alles, alles van vroeger en van gisteravond. Pappa zou weggaan en hij moest mee. Naar een ander huis en een andere moeder. Hoe kan dat nou, een andere moeder?

"Ik blijf je moeder" had mamma gezegd. Robin zou bij haar blijven. En Bob, Bob had het hem 's morgens al verteld: Bob moest naar een inrichting, maar een gesticht. De hele dag had hij niets tegen hem gezegd, alleen dat ene: "Ik moet naar een gesticht, voor altijd." en op school had hij gevochten en gehuild.

Zo lag Freek in bed die avond. Hij dacht alles door elkaar. Bob voor altijd weg, Robin ook en mamma ook. Waarom moet Bob nou weg? Natuurlijk omdat hij altijd brutaal geweest is en zo schreeuwt. Nou is 't vast ook mijn schuld, als ik nou ook maar brutaal geweest was, dan hadden we misschien allebei mogen blijven of samen weg gemoeten. Was ik nou maar meer vervelend geweest, dan was het vast niet zo gebeurd. Waarom stuurt pappa hem nou weg? Dat is toch gemeen, gewoon naar een gesticht sturen en zelf weg gaan? 

Nou kom ik zelf in een groot huis en ik krijg betere kleren en Bobbie krijgt niks, ik alles. Ik krijg nou een beter leven, zei pappa zelf, en een betere moeder. Een betere moeder? Moet ik nou zeggen: 'Je was niks goed, mam, nou ga ik naar een betere moeder. Je hebt nooit goed voor me gezorgd, en nou moet ik weg.'? Hoe kan dat nou? Ik kan iedereen die iets van mamma zegt wel knijpen en schoppen en naar z 'n keel vliegen. Moet ik nou dan naar pappa gaan? Hoe kan dat nou, waarom moet dat nou allemaal? Een andere school, een ander huis, een andere straat, helemaal ver weg, nooit meer hier, nooit meer thuis, nooit meer, nooit...  

Hij kon niet meer denken, niet meer stil liggen, niet meer slapen. Zijn keel zat dicht en hij zweette helemaal. Tot hij begon te huilen, zo hard, als hij nog nooit had meegemaakt. 'Hou nou op, hou nou op, doe niet zo gek, doe nou niet zo kinderachtig!' Maar het ging niet, echt niet, hij kon er niets aan doen. 

Na die huilbui was hij anders, heel anders. De altijd onrustige Freek lag doodstil, naschokkend, dacht niet meer, voelde de pijn van zojuist niet meer en sliep heel licht, mat en vreselijk moe.

Zo stond hij ook op en zo bleef hij, dagen aaneen: stil, moe, onverschillig. Hij had het opgegeven te vechten tegen het gebeurde. Hij probeerde niet meer naar een verklaring te zoeken, maar gaf zich over aan wat er gebeurde. En hij voelde steun bij zijn vader, die ook stil was, weinig zei en beslist optrad. De tranen en de schelle stem van moeder, haar omhelzingen en tranen kwamen hem vreemd voor, als iets van heel vroeger. En als ze "Frekie" tegen hem zei, voelde hij zich te groot om aanhankelijk te zijn. Als hij dat deed, wist hij met zijn gevoelens geen raad en werd verlegen en even schuw. Stel je voor, dat hij weer zo ging huilen!

De eerste nacht in het nieuwe huis was zo fijn als de nieuwe, schone lakens waren; maar ook zo beklemmend, zo vreemd, zo alleen. Daar dacht hij maar niet aan en die stilte die hij vreesde, werkte hij weg door aan liedjes te denken, die hij van de radio kende. Dat deed hij steeds meer: het hielp altijd zo goed als dat stille gevoel weer kwam. 

Zo leefde hij daar: zijn vader zei weinig en zijn nieuwe moeder liet hem zijn gang gaan, ze vond hem beleefd en hij deed zijn best om dat te blijven. Geleidelijk paste hij zich aan bij de rust in het nieuwe, grotere en modernere huis en bij zijn nieuwe kleren waar hij zuinig op moest zijn. Hij hield zich in; zijn gedachten stonden stil. Kwamen ze in beweging en gingen ze naar vroeger, dan zette hij ze zelf stop, want anders zou hij weer die angst voelen en aan Bob denken en aan Mamma. Diep in hem bleven ze leven, maar het nieuwe eiste hem op, zonder bij hem te komen. 

Henk was zijn stiefbroertje; daar speelde hij weinig mee. Ze praatten niet veel en leefden eigenlijk langs elkaar heen. Zo bleef hij alleen, als een vreemd wezen in het nieuwe gezin. Vader en de nieuwe moeder gingen in elkaar op, Henk werd verzorgd en Freek ook. Ze werden allebei gelijk behandeld, even koel, even streng - en zo waren ze allebei even eenzaam en afgesloten van allen. 

Alleen vochten ze met hun eigen gedachten en gevoelens, een dagelijks gevecht, dat Freek moe maakte, onverschillig, en dat zijn sporen achter liet: alsmaar alleen zijn met je eigen gedachten, waar je soms bang voor bent, en steeds maar flink zijn en beleefd blijven, je huiswerk maken in stilte en dwalen door het huis, je vervelen omdat je geen zin hebt om iets te gaan doen. Dat stapelt alles op wat er gebeurt, zonder dat er een oplossing komt.

Zo at hij wel, maar groeide weinig; hij bleef even mager. Hij was stil, maar niet rustig. Hij werd steeds meer zenuwachtig, prikkelbaar, en tenslotte vond de schoolarts het nodig, dat hij weer naar een kolonie zou gaan.

Alwéér: Voor de tweede keer, en daarna nog een keer. Steeds maar hetzelfde: mager en wit, nerveus, en dan maar weer naar de kolonie: de buitenlucht in, goed te eten, veel pap en veel spelen. 

Alleen het hielp niet: steeds meer werd Freek onbereikbaar, gesloten, en onverschillig. De meesters in de kolonies en sommige schoolmeesters probeerden nog om Freek te bereiken, te beïnvloeden, op te voeden en gezond te maken, maar al die stemmen vervaagden tenslotte tot één blok, waar hij tegenaan keek, maar dat hij verder maar liet praten. 

Ook toen hij, iets dikker en bruiner, van de laatste kolonie terugkwam, was hij na een maand weer de oude. Alleen nog meer gesloten, vermoeid, stil en onverschillig. 

Ook zijn eerste moeder probeerde nog naar binnen te komen, zijn innerlijk leven te bereiken. Hij zag haar nog vaak en haar hartelijke liefde deed hem goed, beter dan de kilheid van zijn vader. Hij hield wel van zijn tweede moeder, maar ze was zo anders dan zijn eigenlijke moeder. Hij wist niet, wie hij moest kiezen. 

Toch werd hij steeds meer getrokken naar zijn eigen moeder. Toen hij vier jaar zo had geleefd bij zijn vader en in de kolonies was hij dertien jaar en al die tijd hadden de gedachten aan zijn eerste thuis diep in hem geleefd. Daar was de verbondenheid gebleven met haar, van wie hij nog steeds hield en hij begon terug te verlangen naar haar liefde, grillig, chaotisch en ontroerend zoals die was.

Steeds meer verafschuwde hij de zakelijke, koude sfeerloosheid thuis. De verzorging die hij daar kreeg was  hem tegen gaan staan en steeds meer groeide in hem het beeld van zijn echte moeder. Steeds minder zag hij zijn vader als zijn houvast en steun, maar zijn rustige beslistheid als hardheid, zijn strengheid als kleingeestigheid. Hij begon hem te zien als de schuldige van alles wat hem en mamma en Bob en Robin was overkomen. Hij dacht spottend over hem, zo klein, zo benepen in zijn ambtenarenbestaan, zonder iets dat mooi was en groots. Zijn humeurigheid en zijn hoofdpijn, hij kon ook nergens tegen.

Alsmaar meer gingen die gedachten leven en onafwendbaar volgde de veroordeling van zijn vader;  zijn moeder verheerlijkte hij steeds meer. Zo werd even de matheid in hem doorbroken en leefde hij op in het verlangen naar zijn moeder: daar was hoop en steeds meer richtte hij zich daarop.

Doodstil was het ineens aan tafel: te laat gekomen voor het eten en dan nog mopperen ook. Dat werd dan nog steeds erger ook. En dan nog brutaal ook - en hoe: "Wat ben je eigenlijk? M'n vader, nou, mooie vader hoor. En jij, jij bent niet eens mijn moeder, wat wil je van me? Oprotten kunnen jullie, allemaal" 

'Nou weten ze 't eens, ze moeten 't maar eens weten, net goed. Nou wordt-ie natuurlijk kwaad. Nou, láát-ie, 't kan me toch niks schelen, laat-ie maar gaan. Nou, wat heb je te zeggen? Ik hoor nog niks.' Maar vlak daarna kwam het:

"Naar je kamer, jij, rotjong, en kom er niet meer vandaan vanavond. Waag het niet je te laten zien. Ik zal je léren wie ik ben!" Hij zei nog meer, maar Freek was al weg , naar zijn kamer, ineens helemaal alleen.

'Goed zo, goed zo, laat maar zien wie je bent, stuk tiran dat je bent, ja dat ben je: tiran, en een vrek, een vrek, dat ben je. Niks ben je, mij hier laten zitten omdat je niks meer kán doen, omdat het wáár is: je kunt niet tegen me op, je bent klein, klein.' 

Hij had zich op bed gegooid en pakte zijn kussen om zijn gezicht er in te drukken. Hij sloeg het, zijn bed, zijn matras, machteloos, tot het huilen weer kwam. O, het huilen, nee nou niet nee, doe nou niet, echt niet. Nee het moest wel, hij kon het niet tegenhouden. 'Nou heeft-ie z'n zin, nou weet-ie 't. Hij wil me niet, hij wil me niet hebben..' tot heel zijn kussen nat was, en nog moest hij huilen. Echt, hij kon niet ophouden, stijf in zijn kussen, totdat hij, op en kapot, bleef liggen, bijna zonder gevoel, alleen dat ene: 'Nou heeft-ie z'n zin, nou weet-ie 't. Wat zou-die doen?' 

Zo sliep hij eindelijk, aangekleed op bed, en zo werd hij wakker. 'Moeder is niet geweest. Zie je wel, ze komt niet eens kijken, ze willen me niet. Nee, ze willen me niet hebben hier." Hij voelde zich moe, maar toch sterk. Nu kon er alles gebeuren - kom maar op!

Het brood smaakte niet en ze zeiden helemaal niets. Pas 's avonds, toen de anderen naar de tv zaten te kijken en Freek de hele avond stil op een stoel had gezeten en niet weg durfde te gaan, toen zette vader de tv af, beslist, bijna plechtig en stuurde Henk met een kort woord naar bed. Even verwonderd en bijna bang ging Henk weg. Héél even keek hij Freek aan, genoeg om hem gerust te stellen en een deel van de spanning van hem af te nemen. Maar daarna voelde hij pas goed hoe alleen hij was. Hij voelde zich klein en hulpeloos toen vader sprak.

Het was als een vonnis dat  hij uitsprak, zo koud en ernstig dat Freek er ellendig van werd. Maar toen de eigenlijke straf kwam veerde hij nauw merkbaar, even op: voor straf moest hij het huis uit en maar .. een poosje bij moeder; eens voelen hoe fijn het daar was en hoe goed het eten daar wel was. Dat zou hij wel eens gaan beseffen hoe hij het hier had en nooit meer wat te zeggen hebben. Hij zou smeken om terug te mogen komen. 

Verward zat hij daar: een intense warme vreugde sprong er in hem op: weer naar moeder, hier weg! Maar tegelijkertijd een beklemming. De schrilheid van deze intense en tegenstrijdige gevoelens klonk als een lange valse toon door hem heen en hij moest er bij huilen zonder te kunnen snikken, zonder iets te kunnen zeggen. 

Als door een nauwe spleet in zijn afgesneden keel kwamen de gedachten in hem en bleven hangen: 'Nou heb je het verknoeid, nooit meer hier!' Die dreigende onheilspellende toon beklemde hem en maakte hem angstig. Nog was hij midden in die chaos van gevoelens, toen hij antwoord moest geven. "Nou, zou je niet eens wat terugzeggen? Je bent nogal spraakzaam de laatste tijd, je weet het altijd zo goed te zeggen hè!"

"Ja, fijn... " klonk het voor hij het wist.
"Wat, nou nog spotten met je straf ook? Daar zul je van terugkomen, beloof ik je. En reken maar! 't is nou voorbij. Vooruit, naar je bed - en zeg me eens fatsoenlijk wel te rusten!"
"Welt'rust' pa" en weg was hij, rillend en dit woord van zich afschuddend, zijn kamertje in. 

Hij begon haastig en huilend alles klaar te zetten wat hij mee zou nemen. 'Nou heb ik het verknoeid, nou kan ik nooit meer terug, nooit meer, of later nog wel ? ...Nee, ik wil niet meer terug, ik wil hier weg, weg, weg. Ja, nou naar moeder, mijn echte moeder!' ...  tot hij sliep, moe, doodmoe, maar met nieuwe hoop: nu zou alles beter worden. Eindeloos opgelucht fietste hij de volgende dag, lekker hard tegen de septemberwind  in, naar de binnenstad, waar zijn nieuwe thuis zou zijn.

De hele avond had hij zitten spelen op zijn gitaar; die had hij gehad van zijn moeder. Ze had helemaal gebeefd toen ze hem gaf, en Freek was stil van blijdschap. 

Eigenlijk kon het moeilijk lijden, zo'n gitaar, tweede hands weliswaar, maar toch een hele uitgaaf. Haar tweede man had nog wel bezwaren gemaakt, maar nu kon ze Freek tenminste iets géven, tenminste iets voor hem doen, laten zien, dat ze echt nog van hem hield. Het was een noodsprong, een blijk van trouwe, sterke, maar bijna mislukte moederliefde. 

Ze moest wel erkennen dat het misgegaan was, Freek bij haar thuis. Haar tweede man beschouwde Freek als een indringer in huis en in hun liefde, die opging in elkaar en in Robin. Robin voelde zich benadeeld door zijn opgedrongen broer, die hem het alleenrecht ontnam, en Robin vroeg al zo veel aandacht. Maar oh, ze hield nog zoveel van Frekie. 'Nou weet-ie 't tenminste; dat voelt zo'n kind toch wel aan, en dat zou z'n vader nooit doen. Die hield niet van muziek. die kreeg er altijd hoofdpijn van. Ja, nu weet-ie dat zijn moeder van hem hield nog steeds van hem houdt, ondanks alles.'

Daarvan wist Freek niets: dat het voor haar zo veel werd om te dragen, ja, ze was zenuwachtiger geworden, magerder en zelfs kribbig, ja, soms ook tegen Frekie, want hij was soms zo moeilijk, zo stug, zo kortaf, vooral tegen haar man. 

Freek zelf speelde nu niet meer. De gitaar lag naast z'n bed en hij kon hem nog steeds zien; hij was helemaal stil geworden en wist eigenlijk niet goed meer wat te doen. De ontroering die hij soms met alle kracht in hem bestreed, vooral sinds alles hier zo was tegengevallen, sinds zijn stille hoop op zijn moeder vervlogen was, moest hij nu wel toelaten: een gitaar! 'Toch echt lief! Ze heeft er vast stilletjes voor gespaard en ik was nog wel zo vervelend de laatste tijd. Ik moest haar maar gewoon zeggen: "Mam, wat fijn van u!" Nee - zo niet, "Wat lief wan u!" Nee - hoe moet ik dat nou zeggen? Ik weet het niet. Die man van haar zei er niks van; het zijn natuurlijk ook zijn centen en hij mag me niet - en ik moet hem niet.' 

'Als die er nou niet was maar ja, wat kan ik er nou aan doen, hij is niet eens m'n vader en dan nog de baas spelen over me! Nee, dan vergis je je toch, vader! Vader? Je bént niet eens m'n vader! Maar, kom ik nog wel terug bij m'n vader? Nou heb ik het verknoeid: altijd hier blijven, hier. Bij mamma, die zenuwenpees met haar magere beefvingers...

Maar toch, die gitaar! Altijd zo graag willen hebben. Nou weet ik niet wat ik moet doen. Haar bedanken en dan boodschappen doen -  ja dat, dat is al beter, en er heel veel op spelen. Het heel goed leren en dan mag zij kijken als ik optreed, dan komen  ze allemaal en dan heb ik niks meer met ze te maken. Nou doen ze maar. Ik kan er toch niks aan veranderen. Dan hier en dan daar, maar wat kan het me eigenlijk schelen? Niks! Als ik maar te eten heb. Ze laten me toch niet verhongeren, dat kunnen ze niet. Nee, 't kan me gewoon niks schelen, helemaal niks, laten ze me maar te eten geven en verder niks.'.

Met het licht nog aan viel hij zo in slaap. De volgende weken probeerde hij alles te vinden op zijn gitaar. Toch was het wel moeilijk, het viel tegen, maar ja, hij had hem, dus speelde hij maar. 

Tot Wim, van ome André, die ook een gitaar had, al veel langer, zei dat hij best mee mocht op les, bij een leider van het clubhuis. Die had gezegd, dat hij eens 'n vriend mee moest nemen, want anders zou hij altijd alleen blijven spelen. Eigenlijk kon hem dat niks schelen - hij gaf niks om vrienden, nooit gehad - maar ja, die meester vroeg het al zo lang en nou Freek toch hier woonde, kon hij best meegaan. Freek oefende extra hard, om een beetje fatsoenlijk voor de dag te komen bij die man.

Zo kreeg ik Freek voor het eerst voor me, schichtig zat hij op het puntje van de stoel, bang hoe hij zou bevallen. En wat vraag je zo'n eerste keer: zijn vader was metaalbewerker en zijn moeder had gewerkt, nu niet meer, broertjes van 9 en van 15 jaar, die oudste in een internaat; hij zelf zat in de 6e klas en wilde etaleur worden. Toch kwam het er wat moeizaam uit. Maar ach, zo'n eerste keer is het nog zo vreemd.

Doordat Wim juist toen ging werken en nogal eens laat of helemaal niet kwam, had ik Freek nog wel eens alleen. Of hij kwam apart om solo's te leren. 

Een paar weken bleef hij dezelfde: diep in zichzelf, stil, gespannen. Bij het vragen naar thuis en vroeger ontwijkend, schichtig. Ik voelde dat ik een wond in hem raakte, die hij liever bedekt liet en voorlopig liet ik het maar zo. 

Een huisbezoek bracht zijn verleden aan het licht en zijn thuis. Ik begon iets van Freek te begrijpen. We spraken nog maar weinig over.

Langzaamaan begon hij zich thuis te voelen. Door zijn muzikaliteit hadden we maar weinig tijd voor echt lesgeven nodig en in de tijd daaromheen liet ik hem op mijn gitaar spelen, die gemakkelijker speelt en die mooier en zachter klinkt dan zijn tweedehands oefengitaar. Lang zat hij zo te spelen, bij elkaar genomen uren lang, helemaal in zichzelf, terwijl ik wat rommelde in mijn lespapieren, zorgvuldig een pijp stopte, koffie bracht of hem op zijn gitaar zachtjes begeleidde.

Nog sprak hij weinig over thuis. Ik wist hoe het daar toe ging: het werd steeds erger. Freek werd onuitstaanbaar moeilijk en leefde in voortdurend conflict met zijn tweede vader. 's Avonds kwam het dan tot deuren smijten en met schoenen gooien door zijn kamer waarheen hij gevlucht was, waardoor Robin weer wakker werd. 

Er is veel voor nodig, om alleen in je kamertje met je spullen te gaan smijten, hard, meedogenloos hard. Daar zit een leed achter dat hij diep, heel diep in zich verborg en op den duur niet meer voelde: Freek was onverschillig geworden, hij had zich hermetisch gesloten voor iedere beïnvloeding. Hij bleef alleen over, opgesloten in zichzelf. Hij liet zich drijven op alles wat er gebeurde, verzette zich niet meer, zocht niet meer naar oorzaken. 

"Ik weet het niet", was het zachte en eerlijke antwoord op vele vragen. Want langzaam raakten we aan de praat; hij voelde zich helemaal op zijn gemak; hij besefte dat ik het geheim van zijn leven al wist, zodat hij het niet openlijk hoefde te vertellen en we elkaar toch begrepen. Hij sprak dan zachtjes en bijna aarzelend, half in zichzelf, als onthulde hij zijn geheim en opende hij voorzichtig zijn wond die hij tot dan toe diep in zich gehouden had. 

Maar in zijn innerlijk zag ik geen leed, geen verwondering, geen wrok of felheid, doch slechts gelatenheid, berusting, onverschilligheid. Hij had zich gesloten voor elke beïnvloeding van buiten en sloot ook in zichzelf alle gevoel af, zodat het hem niet kon bereiken en hij door kon leven in zijn eindeloosheid, zijn mistig vooruitzicht, zijn gevoelloze uitzichtloosheid, zijn monotone, diep-eenzame leven waarin hij slaagde om gelukkig te zijn, ondanks alles wat er om hem, met hem en in hem gebeurde. En daarmee was ik gekomen aan de rand van zijn diepte, aan de poort van zijn persoon. Ik verwonderde me over de gelatenheid waarin hij gelukkig was, over zijn geheel eigen levenskunst.

'Waarom deed ik dat nou, ik weet het niet. Hij was weer zo kwaad. Wat geeft het nou eigenlijk, niks. Hij is mijn vader toch niet, dus laat-ie nou maar kwaad zijn. Ik geef er niks om, ik heb het toch best hier. 't Geeft niet, als ik maar te eten heb. 

Zijn kamer lag helemaal door de war; net nog was hij, met alle deuren smijtend, naar bed gegaan en had zijn kleren naar alle hoeken van de kamer gesmeten, maar het was alweer over. Nee, het geeft allemaal niet, ze doen maar, 't doet me niets. Ik ga m'n gang wel, ze moeten me toch te eten geven. Nee, ik heb niks te wensen , alles is goed zo, ik voel me best.

Toch kwamen er gevoelens in hem op, geen heftige meer, maar soms een even opspringende haat, spijt, ergernis, of verdriet, een heftige vreugde, Maar hij ging er niet op in, hij keek er even naar en dit duurde nooit lang. Als hij er soms geen raad mee wist, dan duwde hij ze weg door harde muziek, of liet ze vrij door schelden, smijten of vechten. Daarna was het weer over. Hij was weer de oude, weinig denkend, verborgen voelend, gelaten, stil en eenzaam. 

Door zijn levenskunst, het evenwicht dat hij ondanks alles in stand hield, was hij gelukkig, op raadselachtige wijze: geen intense vreugde, geen intens verdriet, geen bewust streven, geen nadenken of piekeren, alleen leven. gewoon, vanzelf: "Weet ik niet" " 't Kan me niet schelen", "valt wel mee.", "went wel.", "als ik maar te eten heb."

Nu is Freek weer bij zijn vader. Hij schreef me dat hij het er best naar zijn zin had en dat hij een nieuw pak zou krijgen. Zijn vader was hem in die tijd niet vergeten; hij hoorde zo van anderen dat het niet ging bij moeder thuis. Hij had het al gedacht, het was daar niets. Ze kon niet eens een behoorlijk gezin onderhouden. Toch liet hij het nog even zo doorgaan. 

Hij verlangde weer naar zijn zoon. Hoewel met pijn, liet hij hem nog even daar leven: zijn moeder werd steeds zenuwachtiger en Freek ook. Hij moest nog maar eens goed ondervinden hoe het daar was. Het was hard wat hij deed, maar het moest toch. Hij moet wat strenger aangepakt worden. Freek is toch al niet zo gemakkelijk. 'Laat het nog maar even voortduren. Hij moet het maar voelen.'

Toen het helemaal niet meer ging nam hij Freek weer bij zich in huis. Eigenlijk had vader hem gemist al die tijd, maar hij durfde het voor zichzelf niet toe te geven. 'Freek is een moeilijke jongen en die moet ik opvoeden; zijn moeder kan er niets van. Ik kan weer goedmaken wat zij heeft verknoeid en ik moet er maar een goed burgerman van zien te maken. Nee, nou niet sentimenteel worden. Hij heeft goede leiding nodig. Ja, ik moet zware eisen stellen. Hij mag hier blijven als hij niet lastig is en absoluut gehoorzaam. Zo niet, dan gaat hij het huis weer uit. Hij hoeft maar iets uit te halen, ik hoef maar een telefoontje te krijgen van school of zo en hij vliegt er uit. Ja, zo doe ik het. Tóch gelukkig dat hij er weer is.'

Hoewel met vage pijn in het hart, maakte hij Freek deze eisen bekend. Freek zei "Ja pa" en toen wist vader zelf niet meer goed wat te zeggen, toen  zijn eigen zoon daar zo voor hem stond, mager en gespannen. 'Wat ziet hij er ondervoed uit en wat 'n kleren, vuil en kapot. Ik ben blij dat hij hier weer is.' Vader had hem graag nog even bij zich gehad die eerste avond, het was nog niet zo laat. Maar dan moest hij toch iets zeggen, maar wat nou? Hij wilde met hem praten, maar de woorden ontbraken hem. " Ga maar naar bed, Freek, we praten nog wel eens.." Hij keek hem na toen hij de kamer uit ging. 'Hij kan er zelf ook niets aan doen'. Voor de onrust, die het verleden in hem gelegd had weer kwam  had hij de tv al aangezet en bracht zijn vrouw de koffie.

Weer terug in zijn oude kamertje, voelde. Freek zich toch ook even vreemd: herinneringen aan vroeger waren er blijven hangen. 'En nou moet ik goed oppassen, steeds luisteren en gehoorzamen en alles doen wat er gezegd wordt anders dan moet ik weer weg. Hoe zei-die het ook al weer? "Er hoeft maar iets te gebeuren en je vliegt er uit;een telefoontje is voldoende, dus houd je koest." Een gevoel van beklemming kon hij niet onderdrukken; er hing een wolk van bedreiging in het kleine kamertje waar hij alleen zat op de rand van het bed. "We praten nog wel een", had vader gezegd. Zou er nog meer komen? Nou, ik zie we. Ze zoeken 't toch voor me uit en ik doe maar. 't Is hier best en ik krijg nog een nieuw pak ook. Nou maar naar bed.'

Het contact was in feite al verknoeid. Dat voelde vader ook wel, maar hij gaf het voor zichzelf niet toe. Als Freek er was, moest hij alsmaar naar hem kijken. Hij wilde graag iets zeggen; hij was blij dat hij zijn zoon weer bij zich had en hij had daar geen spijt van.

Maar Freek zelf voelde de dreiging, wende er snel aan en zei voor de veiligheid maar zo min mogelijk. Omdat Freek zo stil was, zo mak, en zich als een schim door het huis bewoog en met grote ijver zijn huiswerk maakte, voelde vader zich weer gerust: zijn strenge aanpak had nu al geholpen. En meer en meer wende hij aan de aanwezigheid van zijn zoon en voelde de verantwoordelijkheid en de plicht om hem op te voeden zwaarder wegen naar gelang er meer moeilijkheden kwamen. 

Want Freek was wel stil en rustig, maar welke jongen houdt dit weken aaneen vol? Zijn vader beschouwde dit als 'het kwaad dat er nog in hem is en dat er nog uit moet'. Hij zou wel een goed burger van Freek maken en ging dus door in deze lijn. Die kuren die hij soms had zouden op die manier wel verdwijnen en zo wist hij tenminste hoe hij er voor stond.

Met Freek was er echter ook een mist van dreiging en stilte in het huis gekomen. Het gesprek moest weer op gang komen; Henk en Freek moesten weer aan elkaar wennen. De nieuwe moeder hield wel van Freek en hij voelde zich ook wel tot haar aangetrokken. Haar rustige, regelmatige verzorging deed hem goed en zonder dit uit te spreken ging hij ook van haar houden. Hij kon rustig in de kamer zitten zonder te spreken als zij er ook zat en aardappelen schilde of kleren verstelde; dan voelde hij zich rustig en gelukkig. 

Alleen met vader ging het niet zo best; Freek was bang voor hem en haatte zijn koude zakelijkheid. Zijn strengheid trok als een lijn door het huis; alles had zijn vaste plaats, alles bleef netjes, ruim en licht. De kinderen speelden meest buiten; binnen mochten ze toch nergens aan komen. Ze werden op gezette tijden naar binnen geroepen en met geijkte woorden. Als ze dan niet meteen kwamen wisten ze wat ze te wachten stond. 

Die kilheid hing in heel het huis en had alles aangeraakt, die was er en omhulde ook iedere bezoeker. Die kilte viel meteen over me heen toen ik er op bezoek kwam en, na een gesprek met vader, waarbij Freek in zijn kamertje werd gestuurd, Freek nog wat les gaf in noten lezen in de huiskamer.

Het bleef stil in huis; bevelen werden kort en krachtig gegeven. Ria, het stiefzusje van 4 jaar, kwam niet meteen binnen toen ze geroepen werd. Ze moest toen in een zijkamertje, waarvan Henk de deur moest vast houden en waarbinnen zij gilde van het huilen. Vader stond zwijgend op de gang, nors en somber. 

Freek en ik hielden ons bezig met toonladders, maar we konden onze gedachten er moeilijk bij houden. "Ze is altijd ongehoorzaam en ze krijgt zo veel straf" zei hij zachtjes. Hij zei nog meer, maar zonder het uit te spreken:  'Nou weet u hoe 't hier gaat, nou weet u dat tenminste ook" zeiden zijn ogen. Mijn "Dag Freek" was onvolledig en deed me pijn, alsof ik niet weg kon gaan en met hem samen gevangen wilde blijven in de sfeer waarin hij dag en nacht leefde.

Pas uren daarna viel het me af, die beklemming die over het gezin hing, de dreiging die boven Freek hing, "Er hoeft maar iets te gebeuren en hij weet het zelf, donders goed", had  vader mij gezegd. Dat hij daaronder hij nog in staat was gelukkig te zijn! " 't Went wel" zei hij de volgend week, "Ze doen maar. Kon ik maar alvast gaan werken... Ik bent 't al zo lang zat, weer naar die geile rot school. Niks geen zin in, ik ben 't moe. Ik weet niet wat ik in de vakantie ga doen. Me vervelen, anders niks. 'k Zou niet weten wat. Maar 't geeft niks hoor, ik hoef niets te doen te hebben. Alles went."

Na negen maanden gitaarles speelt hij al aardig en hij voelt zich volkomen op zijn gemak. Zachtjes vertelt hij soms over thuis. Verder zit hij veel op mijn gitaar te spelen, zachtjes, diep in zichzelf, weg in zijn geslotenheid, waar ik soms even in mag komen. De geslotenheid, die zijn vader al qua karakter heeft, en die bij Freek nog is versterkt door de vele tegenstrijdige opvoeders en door de schijnbaar lege innerlijke ruimte van waaruit hij sprak als hij over zich zelf vertelde. 'Ieder heeft zijn eigen problemen en moet maar zelf zien'. 

Door de vele beïnvloeding van moeder tegen vader en omgekeerd heeft hij zich hermetisch afgesloten. Een gezonde reactie die hem op de been houdt, een evenwicht bewaart. Ondanks alles is hij in staat binnen zijn omheining gelukkig te zijn op zijn geheel eigen wijze: de afzondering, de gedachteloosheid, de eenzaamheid waarin hij leeft. 

Blijf er maar in, Freek, blijf maar, ik zal buiten op je wachten. 

Ik zal buiten op je wachten 

Spreek je niet?
Je bent ook zo alleen
diep stil als als gesloten 
binnen je omheining
Blijf er maar, ik wacht

Je hoeft niet weg te gaan 
je mag blijven
Ik zal je bewaken 
bij je blijven buiten
en je niet meer vergeten

Aarzelend zal ik binnentreden 
om je te ontmoeten in je vesting 
Je mag bij me blijven
ik zal je een hand geven 
en je langzaam buiten brengen

totdat je alleen kunt zijn 
of jouw andere ontmoet 
Nee het hoeft nog niet 
pas heel veel later moet het
Je mag niet altijd alleen blijven

Nu nog wel
Blijf maar binnen
Ik zal bij je blijven 
In zal buiten op je wachten
en je niet meer vergeten

Als je meer zou spreken

In jouw innerlijk op zoek gaan
tot ik bij je ben
Nu kun je spreken
Vertel maar

In jou ben ik op zoek
en jij leeft ook in mij
elk moment
Je bent niet meer alleen

Vorige Start Omhoog Volgende