Start Schrijftafel Kind Leestafel Kind

Geaardheid of zelfbeheersing?

Dick Swaab over hersenen en pedofilie - met een Intermezzo over autisme en een PS over hormonen

Dr Frans E J Gieles, 2011 (Intermezzo en PS in 2014)

Wat schrijft Swaab over pedofilie?

Dick Swaab, Wij zijn ons brein, Contact 2010, hoofdstuk IV, 7: Pedofilie, blz 101

Swaab begint met onmiddellijk ‘pedofilie’ gelijk te stellen aan ‘pedoseksueel gedrag’. Het stuk begint meteen na de titel “Pedofilie” al met “Het kindermisbruik …”. Daar gaat het kennelijk over.

“De globale onthullingen [over het misbruik door de priesters] maken duidelijk dat we door het taboe rond pedofilie geen idee hebben hoe frequent het [*] eigenlijk voorkomt, binnen en natuurlijk ook buiten de kerken.”

[* Wat? Misbruik of pedofilie? Daad of neiging?]

Hij geeft dan enkele mogelijke neurologische oorzaken van ‘pedofilie’ aan, maar geeft direct daarna aan dat deze in feite zelden voorkomen. De eigenlijke oorzaak van 

“fascinatie voor kinderen” [ligt] “in de hersenontwikkeling in de baarmoeder en de vroege ontwikkeling na de geboorte”.

“Onze gender-identiteit en seksuele oriëntatie (homo-, hetero- en biseksualiteit) worden bepaald door onze genetische achtergrond en door de interactie tussen de geslachtshormonen van het kind en de zich ontwikkelende hersenen voor de geboorte. Ook pedofilie lijkt te verklaren door genetische en andere vroege ontwikkelingsfactoren waardoor de hersenen een atypisch ontwikkelingstraject volgen en er vroeg in de ontwikkeling structurele hersenverschillen ontstaan.”

“De afgelopen jaren zijn de eerste structurele verschillen in de hersenen in relatie tot pedofilie gerapporteerd. [… Namelijk:] minder grijze stof in een aantal hersengebieden”, waaronder de amygdala [*]. “[…] hoe kleiner de amygdala was, hoe groter de kans op pedofiele delicten.” [Curs. FG]

[* De amygdala is bij uitstek het gebied waarin de zelfbeheersing zetelt, dus niet de seksuele oriëntatie. Kleine amygdala  → minder zelfbeheersing → meer kans op alle delicten, dus niet meer kans op een specifieke seksuele oriëntatie, want die zit daar niet. FG]

“Er zijn ook functionele verschillen in de hersenen van pedofielen gevonden.” Kortweg: “verminderde seksuele interesse van pedofielen in volwassen personen.” [*]

[* Oorzaak of gevolg? FG] 

Swaab vraagt zich dan af: “Hoe verander je gedrag dat in de vroege ontwikkeling geprogrammeerd is in de hersenen?” Bij homo’s lukte dit niet. “Hetzelfde geldt voor pedofielen.” Er wordt wel gekozen voor ‘chemische castratie’.

“Het is echter zorgelijk dat tbs'ers chemisch worden gecastreerd omdat anders een verlofaanvraag in Den Haag wordt afgekeurd. Deze stoffen zijn zeker niet voor iedere zedendelinquent geschikt, en de bijwerkingen, zoals de ontwikkeling van borsten, vetzucht en botontkalking, zijn fors.”

Swaab ziet meer in

“onderzoek naar de factoren die tijdens de vroege ontwikkeling pedofilie kunnen veroorzaken. Het doorbreken van het taboe op zulk onderzoek zou inzicht kunnen geven in de factoren die pedofilie tijdens de ontwikkeling veroorzaken en in de beste methoden om de pedofiele impulsen te kunnen beheersen en recidieven te voorkomen. Zo zou alle betrokkenen veel leed bespaard kunnen blijven.”

Swaab eindigt dan met een alternatief:

“Een initiatief in Canada [*] heeft laten zien dat we de bestaande situatie ook met simpele middelen sterk kunnen verbeteren. Daar worden pedofielen na hun detentie opgevangen door een groep vrijwilligers. Het sociale netwerk dat zo ontstaat, zorgt voor een sterke vermindering van het aantal recidieven.”

[*] Zie: Hugh Kirkegaard & Wayne Northey, De zedendelinquent als zondebok; Voorkom geweld - het antwoord van een geloofsgemeenschap; 
Vertaling (door FG) van The Sex Offender as Scapegoat Vigilante Violence and a Faith Community Response.

De context: ‘Wij zijn ons brein’

Swaab is ervan overtuigd dat verschillen tussen homo- en heteroseksuele mensen al ontstaan in de baarmoeder, en wel in de hersenen. Zo ook verschillen tussen mannen en vrouwen, dus meisjes en jongens, en nog een heleboel meer verschillen tussen mensen en hun gedrag.

Hij stelt dat veel, zo niet alle, gedrag al vast ligt vóór de geboorte, geprogrammeerd in de hersenen. Op die manier verklaart hij afwijkend gedrag, waaronder crimineel, asociaal en agressief gedrag – en ‘pedofilie’, hier dus bedoeld als ‘onbeheerst gedrag’.

Uiteindelijk ontkent hij dat de mens een vrije wil heeft; deze is een illusie, alles ligt immers al vast. Hooguit denkt de mens dat hij in vrijheid een keuze heeft gemaakt, maar dit is een gedachte achteraf, nadat de hersenen de keuze al hebben gemaakt.

Deze ideeën hebben, indien waar of zelfs voor waar gehouden, vergaande consequenties, bijvoorbeeld voor het strafrecht, de opvoeding, de partnerkeuze, de geneeskunde, de psychiatrie, religie – en meer.

Sommige homo’s zijn blij: ‘we kunnen er niets aan doen, het is een geaardheid.’ Ook van pedo’s hoor je wel hetzelfde. Je hoort het al langer, het spreken over geaardheid, dus ik kan er niets aan doen, ik ben niet verantwoordelijk’.

“Kun je een pedofiel moreel verantwoordelijk stellen voor zijn seksuele oriëntatie als je je realiseert dat deze ontstaan is op basis van een genetische achtergrond en een atypische hersenontwikkeling? Zijn pedofilie [*] was zeker geen vrije keuze.” (Blz 391)
[* Hier opgevat als seksuele oriëntatie, dus neiging, maar elders in het boek, zonder nadere toelichting als ‘onbeheerst gedrag’, dus pedoseksualiteit.]

Als dan ook de daden al tevoren vastliggen, geprogrammeerd in de hersenen, tja, dan wordt het een makkie: geen veroordeling mogelijk … Of juist wel: als de rechter meent dat daardoor recidive al een feit is, dan ligt levenslang voor de hand. Of ‘behandeling’, maar dan met neurologische ingrepen, bijvoorbeeld hormonen … Het is immers nog altijd wel een afwijking, lees: een ziekte.

Kritiek op Swaab

Na de publicatie van zijn boek is er een vloed aan publicaties gekomen met zware kritiek op Swaab. Trouw wijdde er een lange serie aan.

De belangrijkste kritiek daarin is dat hij best over veel dingen mag spreken, maar niet als neuroloog. Hij verlaat zijn vakgebied en dus zijn recht van gezagsvol spreken. Hij betreedt vooral het terrein van de filosofie, maar ook dat van de psychologie, de criminologie en de theologie zonder hierin geschoold te zijn.

Hij verkondigt filosofische stellingen die nooit uit slechts neurologisch onderzoek te bewijzen zijn. Dit soort stellingen, mensvisie, gaat vooraf aan elk onderzoek en stuurt elk onderzoek, waarna de visie niet als door dit onderzoek bewezen mag worden geacht.

Als je vanuit een materialistische visie op de mens een onderzoek opzet, dan zal dit onderzoek de visie bevestigen – maar niet bewijzen. De visie is een keuze die al vooraf is gemaakt en waarbinnen je het onderzoek opzet, uitvoert en overdenkt. Het probleem is ook bij theologen bekend: als je uitgaat van het bestaan van God, dan kan je onderzoek zinnige dingen zeggen binnen deze visie, maar de visie zelf niet bewijzen.

Swaab acht zijn visie – zie de titel – bewezen door onderzoek dat vanuit dezelfde visie is opgezet. De critici spreken van “zelfoverschatting” en zeggen dat hij het proces van het denken (neurologie) verwart met de inhoud van het denken (psychologie, theologie). Wat bij de geboorte al min of meer vast zou kunnen liggen, is het vermogen tot denken, niet de inhoud van die gedachten.

Mijn eigen kritiek begint al bij zijn taalgebruik. Zijn boek heet dan ‘goed leesbaar voor het publiek’ te zijn, een bestseller, zijn taalgebruik is abominabel slecht, een wetenschapper (en een uitgever) onwaardig. Zo bestaat het woord "recidiven" (hierboven geciteerd) niet; alleen "recidive". Maar goed, hieraan zien we minzaam voorbij, we kijken naar de inhoud.

Swaab beschrijft wel mooie dingen. Zo kweekt hij begrip voor de puber met zijn/haar nog maar deels ontwikkelde brein en zorgzaam noemt hij het gevaar van alcohol op die leeftijd. Ook verklaart hij veel over ziekten als Alzheimer. Ook problemen als anorexia en haar tegendeel, vervroegde of verlate puberteit, het komt allemaal aan de orde en veel wordt duidelijk. Mensen die hem gezien hebben in ‘Zomergasten’ en andere tv-programma’s beschrijven hem als “een beminnelijke man” – “en zo duidelijk!” Hij heeft zonder twijfel veel goede kanten en een ruime en gedegen vakkennis op het gebied van de neurologie van de hersenen.

De zwakte van het boek zit ‘m ook niet hierin; deze zit in de veel bredere overtuigingen van Swaab, die een veel groter gebied bestrijken dan zijn vak, neurologisch onderzoek, hem toestaat. Overtuigingen zijn tot daar aan toe, maar een probleem dat het hele boek door speelt, is de wankele basis van zijn bredere overtuigingen, vooral van de niet strikt neurologische. Op zijn vakgebied staat hij zijn mannetje, maar daarbuiten gaat hij grenzen over, grenzen van wetenschappelijkheid, nadenkendheid, logica, bewijskracht, zorgvuldigheid.

Het wemelt van de onderzoeksresultaten, maar vooral die van kleinschalige laboratoriumproeven, ver van het echte leven gedaan. Zo ziet hij hersengedeelten oplichten op scans, enkele mili-seconden voordat de proefpersoon bewust zegt een keuze gemaakt te hebben. Het gaat dan om kleine onbeduidende keuzen in de proeven: veelal op een knopje drukken als er iets op een scherm verschijnt. Op grond hiervan zegt hij dat het brein al kiest voordat de mens zich hiervan bewust is, dus dat bewustzijn een illusie is. Dit ‘dus’ klopt niet; er zijn heel andere conclusies mogelijk, zeker voor het echte leven buiten het laboratorium met keuzen die er wel toe doen.

Deze zwakke empirische basis, het noemen van slechts enkele triviale onderzoeksresultaten, geldt in het bijzonder voor zijn passage over pedofilie. Er is hier geen sprake van enig grootschalig onderzoek onder aselecte steekproeven, noch ook van enige verwijzing ernaar. Bij meneer A bleek dit en dat, dus … niks ‘dus’, op grotere schaal dan meneer A.

Ook Swaab is ‘voorgeprogrammeerd’, namelijk door zijn mensbeeld of mensvisie. Hij ziet de mens als een soort machine, robot, computer, die automatisch reageert op oorzakelijke factoren en op impulsen die al voorgeprogrammeerd zijn in het brein: ‘Wij zijn ons brein’ – een filosofische bewering. Er staat niet: ‘Wij hebben een brein’ – een neurologische bewering. “Het brein als een onbewuste gigantische computer” (blz 382 ev).

Er is hier niet de ruimte om op dit alles uitvoerig in te gaan. Beperken we ons hier tot zijn stuk over pedofilie.

Pedofilie

Swaab’s overtuiging komt voort uit een andere overtuiging, namelijk dat homo-, hetero- en bi-seksuele voorkeur al bij de geboorte vastligt in de hersenen. Dit is al dubieus. Zijn de verschillen oorzaken of gevolgen? Past het brein zich na de geboorte aan aan de psyche en de omgeving van de mens? Vaak toch wel, geeft hij ook toe. Het brein geeft hooguit kansen. Deze kunnen wel of niet benut, dan wel verstikt worden.

Iemand met muzikale aanleg is nog geen bekwame musicus. Daar komt heel wat meer bij kijken: opvoeding, opleiding, kansen, training, volharding … kansen en keuzen. Iemand met homoseksuele aanleg hoeft helemaal geen praktiserende homo te worden, zelfs niet te willen worden. Daar komen allerlei sociale en psychische aspecten bij kijken, ook vaardigheden, kansen en keuzen.

Ook kan iemand homoseksueel gedrag vertonen zonder daartoe automatisch in het brein te zijn aangezet. Een jonge volwassene zonder specifieke neigingen daartoe kan zoiets eens uitproberen – of zijn wel aanwezige specifieke neigingen hiertoe verkiezen te ontkennen en te projecteren. Voor pedofiele neigingen geldt hetzelfde.

Cruciaal zwak is de redenering dat, als homo-, hetero- en biseksuele oriëntatie al in de hersenen vastligt, dat dan dus ook een pedofiele seksuele oriëntatie zo al vast ligt.

Het ‘dus ook’ verschijnt ineens uit de hoge hoed in de passage over pedofilie; in de meer gedegen passages over de ho-, he- en bi- oriëntaties komt de hele pe-gerichtheid niet eens voor. Nu ineens wel, en nog wel als een ‘dus’ zonder overtuigend bewijs.

De redenering faalt hier. Deze ontkent de cruciale verschillen tussen de eerstgenoemde oriëntaties, die op gender, en de pedofiele oriëntatie, die op leeftijd gericht is – een cruciaal verschil. Ook kent de pedofiele oriëntatie een homo- en een heterovariant, terwijl het omgaan hiermee een enorme variëteit laat zien met essentiële verschillen, bijvoorbeeld tussen zelf-gerichtheid en kind-gerichtheid, onbeheerstheid en zelfbeheersing. Pedofilie is een te breed en complex verschijnsel om onder één noemer gevat te worden.

Zwak is ook de redenering dat vele dingen, hier in elk geval een seksuele oriëntatie, uitsluitend door de hersenstructuur verklaard worden. Dit is een tunnelvisie, zonder oog voor de vele psychische, ontwikkelings-, sociale en andere factoren die hierbij evenzeer een verklarende rol kunnen spelen, desnoods een aanvullende.

Hierbij speelt het brein wel een rol: die van het proces van het denken en voelen, een instrumentele rol dus, geen inhoudelijke. Het is niet de computer die de hate mail schrijft, het is de voelende, handelende en kiezende mens die dit doet met behulp van zijn instrument.

Swaab ontkent - of heeft geen oog voor - de kracht van de psychodynamiek, de innerlijke krachten, en de sociale dynamiek, de sociale krachten. Die zijn er intussen wel. Ook deze hebben verklarende kracht, als je ze ziet, herkent en erkent.

Wat Swaab zegt over de hersenen van ‘pedofielen’ gaat in feite niet over de oriëntatie, het gaat over gedrag, in het bijzonder onbeheerst gedrag. Alleen in zijn paragraaf over pedofilie heeft hij het, en dan nog maar even, over een oriëntatie; in alle andere passages gaat het over gedrag, in feite over onbeheerst gedrag. ‘Pedofilie’ verschijnt dan steevast in het rijtje ‘criminaliteit, agressie … en pedofilie’, daar dus steeds bedoeld als ‘niet beheerst seksueel gedrag’. Wat hij met zijn scans meet, of meent te meten, is niet een oriëntatie, een gevoel, maar de mate waarin gedrag beheerst kan worden.

Het is een meer logische hypothese om aan te nemen dat dit vermogen standaard-normaal verdeeld is onder de mensen. Zodra dit soort vermogens gedefinieerd en gemeten worden, is dit zelfs per definitie zo – denk bijvoorbeeld aan intelligentie: wijkt de meting af van de standaard-normaalverdeling, dan wordt de definitie en/of het meetinstrument veranderd. De meest logische hypothese is dan dat er zowel onder de hetero’s, als onder de homo’s en de bi’s, zo ook onder de mensen met pedofiele geneigdheid, mensen zijn die zich beter en die zich minder goed kunnen beheersen, met een ruim middengebied. Dit zien we in de realiteit ook gebeuren.

Wat Swaab hier doet is een verminderd vermogen tot gedragbeheersing als kenmerkend beschrijven, slechts voor mensen met een pedofiele seksuele oriëntatie, wat iets heel anders is dan gedragsbeheersing.

Zwijgt hij nog over pedofilie in zijn hoofdstuk over de seksuele oriëntaties, wel spreekt hij er over in zijn passages over hersenproblemen die leiden tot onbeheerst gedrag en andere stoornissen, waaronder parafilieën, waaronder pedofilie. Hier geen oriëntatie dus, maar een stoornis in de gedragsbeheersing, dus ook hier per definitie geen gevoel maar daad: pedoseksueel gedrag, in zijn boek per (ontbrekende) definitie een stoornis. Door het gehele boek heen komen we pedofilie vrijwel alleen tegen in het kader van ziekten en afwijkingen, vaak samen met ‘agressief en delinquent gedrag’ en andere zaken die op gebrek aan zelfbeheersing duiden.

Zijn beschrijving van een heteroseksuele man die na een hersentumor ineens pedoseksueel gedrag vertoonde, wat ophield na behandeling, leidt bij Swaab tot de conclusie dat pedofilie (hier: pedoseksueel gedrag) door de hersenen veroorzaakt wordt. Bij mij leidt het tot de conclusie dat de zelfbeheersing wegviel, waarna de kennelijk al aanwezige pedofiele neiging leidde tot pedoseksueel gedrag. Het verschil is in essentie niet wel/niet pedofiel zijn, maar wel/geen zelfbeheersing hebben. Dit zijn twee totaal verschillende zaken; ook een hetero- of homofiel kan zich al dan niet goed beheersen.

Een standaard-fout in onderzoek naar ‘pedofielen’ is dat men vaak uitsluitend kijkt naar veroordeelde pedoseksuelen. Dat is een gemakkelijk te bereiken groep proefpersonen; ze worden toch al op allerlei manieren onderzocht. De conclusies daaruit mogen echter niet doorgetrokken worden naar alle mensen met pedofiele gevoelens, ook hen die ‘zonder zonde zijn’.

Daarbij wordt vaak, wat Swaab ook doet, ‘pedofilie’ gelijkgesteld aan ‘criminaliteit’. Het laatste is echter een juridisch begrip, verwijzend naar gedrag, bepaald door wetten die per land en tijdperk verschillen; het eerste is een psychologisch begrip, verwijzend naar gevoel. Twee discoursen met verschillen in visie, methoden, taal, normen, en meer. Die mag je niet zo maar door elkaar halen of aan elkaar gelijkstellen.

Kortom, laat je niet misleiden. Zelfs als pedofiele gevoelens al aangeboren zouden zijn, dus een geaardheid zouden zijn, dan nog ben je verantwoordelijk voor je daden, wat je daarmee doet. Dit wordt niet automatisch bepaald door het brein. Dit biedt alleen het instrument om inhoudelijk na te denken, over ethische normen en waarden bijvoorbeeld.

(Toegevoegd in 2014):

Een intermezzo over autisme

In wat Swaab zegt over autisme zien we de gevolgen van zijn mens=machine-benadering. De lezer raadt het al: autisme zit 'm in de hersenen, en wel van geboorte af aan - punt. Die punt is essentieel: het is een ijskoud hoofdstuk waarvan ouders van een autistisch kind alleen maar wanhopig kunnen worden: er is niets aan te doen. Behandeling? Nee, want alles ligt al vast in de wieg. Hoe dan met zo'n kind om te gaan als ouders of leerkracht? Geen woord besteedt de hier ijskoude Swaab aan deze voor mensen met een hart juist zo cruciale vraag. 

Een PS over hormonen

Er gebeurt voor de geboorte wel iets in het brein dat met deze kwestie te maken kan hebben. Elke baby heeft namelijk in de baarmoeder eerst alleen vrouwelijke hormonen. Bij een jongen worden deze na een zekere tijd verminderd, waarna de mannelijke hormonen gevormd gaan worden. Bij een meisje gebeurt net zoiets maar dan in de voor meisjes geschikte verhouding: minder afbouw van het feminiene, minder opbouw van het masculiene. 
 

Bron: Jay R. Feierman (Ed.), Pedophilia - Biosocial Dimensions; Springer Verlag, New York e.a., 1990. Hierin het eerste hoofdstuk: Jay R. Feierman, A Biosocial Overview of Adult Human Sexual Behavior with Children and Adolescents. 
< https://www.ipce.info/library_3/files/90_feierman.htm >

Dit, de afbouw van het een en de opbouw van het andere, zijn twee afzonderlijk verlopende processen die elk voor zich resulteren in een standaard-normaal-verdeling van de hormonen. Dit betekent dat er een klein aantal mensen m/v zijn met zwakke mannelijke hormonen, ook een klein aantal met sterke, terwijl de meeste het gemiddelde terrein bestrijken. Hetzelfde geldt voor de vrouwelijke hormonen: deze kunnen vrijwel niet, via gemiddeld, tot vrijwel geheel verdwenen zijn. 

Aan beide typen hormonen wordt het vermogen toegeschreven zich aangetrokken te voelen tot hetzij de meer masculiene typen medemens, hetzij de meer feminiene typen. Ook beïnvloeden deze hormonen, en vooral de verhouding ertussen, of men eerder op de jongere, want zwakkere medemens valt dan wel eerder op de oudere, want sterkere medemens. Dit is een biologisch-evolutionair proces, gericht op het voortbestaan van de soort, dus op het verwekken van en de zorg voor het nageslacht. 

Als je beide normaal-krommen in één systeem plaatst, verschijnen er twee vloeiende lijnen (normaal-krommen) in een vierkant met vier kwadranten en een ruime cirkel in het midden. De kwadranten verdelen zich vertikaal in meer of minder gefeminiseerd en horizontaal in meer of minder gemasculiniseerd.  

Feierman tekent de vier kwadranten iets anders, namelijk zonder het brede middengebied waar de gemiddelden, zo'n 50%, zich bevinden. De pijlen geven het ontwikkelingsverloop aan, de tijd in de baarmoeder: elk mens begint als feminized en unmasculinized, waarna het embryo de pijlen volgt: minder/gemiddeld/meer. 

Fig. 1.11

De kwadranten laten zich verticaal ook duiden als 'aangetrokken tot het meer feminiene type' en dan via het middenvak 'aangetrokken tot het meer masculiene type' - gender dus. Ze verdelen zich horizontaal tussen 'aangetrokken tot het oudere/sterkere'  type', via het middengebied tot 'aangetrokken tot het jongere/zwakkere type - leeftijd dus. De pijlen geven nu de latere levensloop aan. 

De auteur benadrukt dat dit normale biologische processen zijn met de daarbij behorende normale varianten: geen medische stoornissen maar biologische varianten met een evulotionaire functie. Deze varianten tekent hij aldus in:

Fig. 1.9

Fig 1.10

Terug naar Swaab

Waar Swaab dus het onderscheid tussen gender en leeftijd niet eens noemt, verschijnen beide categorieën hier dus wel in de vier kwadranten - met (hierboven niet getekend) in hun midden de ruime cirkel van het gemiddelde.

Een mens m/v kan dus relatief meer/gemiddeld/minder gericht zijn op de feminiene medemens of meer/gemiddeld/minder op de masculiene medemens, sterk en zwak; ook kan hij meer/gemiddeld/minder gericht zijn op de oudere, sterkere of meer/gemiddeld/minder op de jongere, zwakkere medemens m/v. In de hoeken van de kwadranten vinden we dan de mensen m/v die geneigd zijn zich aangetrokken te voelen tot het jongere meisje of de jongere jongen. In andere hoeken vinden we de meer op volwassenen m/v gerichte homoseksuelen.

Geneigd zijn - niet meer dan dit

Een mens wordt niet geboren met gedrag, enkele instincten als de zuigreflex daargelaten, maar met neigingen en mogelijkheden. Deze zijn er in normale biologisch gegeven varianten. Daarna geldt wat de jonge mens leert, wat hij/zij rond zich aantreft aan samenleving annex regels, normen, waarden, mogelijkheden en onmogelijkheden. Naarmate zijn/haar handelings- en keuzevermogen ontwikkeld is, kiest de mens de eigen leefstijl en de eigen handelingen. Deze liggen niet tevoren vast in het brein; daar liggen alleen de neigingen en de mogelijkheden.

Ecce homo - zie de mens

De mens heeft, inderdaad, een brein, hormonen, dus neigingen, mogelijkheden en zo meer, maar de mens is dit niet. De jonge mens is geen voorgeprogrammeerde machine, wel een vat vol neigingen en mogelijkheden, een hart en een wil. De mens wordt en hij is wat hij/zij hier, geholpen door de medemens, hiervan zelf brouwt: een eigen biografie, een eigen verhaal over het eigen leven - en neemt daar dan ook de verantwoordelijkheid voor in de mate waarin dit voor deze mens mogelijk is.

Start Schrijftafel Kind Leestafel Kind