[Home]     [Omhoog] 

De islam als religie van universele vrede [1]

M. Fethulla Gülen. In: Idem: Verhandelingen - Perspectieven - Meningen; Stichting Islam en Dialoog, Rotterdam 2007. 

Het leven is Gods belangrijkste en meest zichtbare geschenk – en het ware en eeuwige leven is dat in het hiernamaals. Omdat we dit kunnen verdienen door God te dienen zond Hij profeten en openbaarde Hij geschriften uit liefde voor ons. Daarom heeft Hij Zijn gaven aan de mensheid in de Qur’an, sura Ar-rahmān, ‘De Erbarmer’, aldus vermeld: 

“De Erbarmer – Hij heeft de Qur’an onderwezen. Hij heeft de mens geschapen en hem kennis bijgebracht.” (Qur’an 55:1-4)

Alle aspecten van een leven zijn een oefening voor het hiernamaals en elk schepsel is hiertoe uitgerust. Zijn Goddelijke orde doortrekt elke poging hiertoe en Zijn mededogen huist in alles wat we hierin bereiken. Sommige ‘natuurlijke’ of sociale gebeurtenissen ogen op het eerste gezicht als onaangenaam, maar dit is niet strijdig met Zijn mededogen. Ze zijn als angstwekkende donkere wolken, donder en bliksem, die ons intussen wel de regen brengen. [2] Zo eert het gehele universum de Erbarmer. 

De Profeet Mohammed is als een bron van zuiver water in de woestijn, een bron van licht in de opkomende duisternis. Vredelievendheid was als een geheime sleutel in de handen van de Profeet, waarmee hij de harten wist te openen van een verhard en ruw volk, waarvan niemand gedacht had dat dit ooit zou kunnen. Meer deed hij: hij ontstak de vlam van het geloof in hen. 

Gods Boodschapper predikte de islam, de religie van universele vrede. Toch noemen enkele vermeende mensenkenners de islam ‘een religie van het zwaard’. Dit is apert onwaar. 

Toch is het evenzeer van belang goed te overwegen wie wel en geen mededogen verdient. Immers, ‘medelijden met een wolf wekt juist zijn eetlust op; nog niet tevreden met wat hij heeft, wil hij alsmaar meer’. Mededogen voor kwade lieden maakt hen alleen maar agressiever en moedigt hen alleen maar aan tegen anderen in te gaan. Werkelijk mededogen moet het kwade juist voorkómen. 

Toen Gods Boodschapper zijn metgezellen zei dat zij hun medemensen moesten helpen, de goede en de kwade, vroegen zij hem deze schijnbare tegenstrijdigheid uit te leggen. Hij antwoordde: “Zo help je de mensen het kwaad te vermijden”. Mededogen vereist dus dat de dwarsliggers de wapenen uit de handen worden genomen of hoe dan ook in hun acties getopt worden. Zo niet, dan blijven ze ons de baas en doen maar wat zij zelf willen. 

Het mededogen van Gods Boodschapper betrof alle schepselen. Hij wist dat het gedogen dat mensen met bloed aan hun handen en bloeddorstige mensen anderen overheersen een kwalijke vorm van tirannie zou zijn. In zijn mededogen eiste hij wel dat de lammeren beveiligd zouden zijn tegen de aanval van de wolven. Hij wilde dat iedereen leiding zou ontvangen. Dit was zelfs zijn grootste zorg: 

“Misschien zou jij (O Mohammed) zelf na hun [zich] afwenden kapot gaan van verdriet als zij niet in deze Boodschap (de Qur’an) geloven.”(Qur’an 18:6)

Toen hij bij [de slag] bij Uhud ernstig gewond was hief hij zijn handen ten hemel en bad: “O God, vergeef mijn volk want zij weten niet wat zij doen”. 

De Mekkanen, zijn eigen volk, maakten het hem zo moeilijk dat hij uiteindelijk uitweek naar Medina. Maar ook daar waren de vijf jaren daarna verre van vredig. Toch, toen hij in het 21e jaar van zijn profeetschap zonder bloedvergieten Mekka veroverde, vroeg hij de Mekkaanse ongelovigen: “Hoe verwacht u dat ik u zal behandelen?” als uit één mond antwoordden zij: “U bent edelmoedig en de zoon van een edelmoedige”. Hij deelde hen zijn besluit me: “U kunt gaan want u treft nu geen verwijt. Moge God u vergeven. Hij is de Grote Erbarmer. [3] 

Het grootste mededogen van de Profeet ging uit naar de gelovigen: 

“Voorzeker, er is een Boodschapper tot jullie gekomen uit jullie eigen midden. Zwaar voor hem is jullie lijden, vurig wenst hij het goede voor jullie; voor de gelovigen is hij liefdevol en bermhartig.” (Qur’an 9:128) 
Hij “streek zijn vleugel voor de gelovigen” (Qur’an 15:88). [4] 
Hij was “de gelovigen meer nabij dan zij zichzelf” (Qur’an 33:6). 

Zijn mededogen betrof ook de huichelaars [5] en de ongelovigen. Hij wist wie die huichelaars waren, maar maakte dit nooit bekend omdat dit hen zou beroven van hun burgerschap dat zij verworven hadden door hun uiterlijke geloofsbelijdenis en godsdienstbeoefening. 

God liet immers de ongelovigen ongemoeid, hoewel Hij in het verleden menig volk vernietigd had: 

“Allah zal hen nooit bestraffen zolang jij (Mohammed) je onder hen bevindt en Allah zal hen nooit bestraffen als zij om vergeving vragen.” (Qur’an 8:33). 

Dit vers geldt voor de ongelovigen van alle tijden. God zal geen volken vernietigen zolang er navolgers van de Profeet onder leven. Daarnaast houdt hij de deur van het berouw open tot de Laatste Dag. Iedereen kan de islam aanvaarden of God om vergeving vragen, ongeacht hoe zondig zij zichzelf zien. 

Daarom is de vijandschap van moslims tegenover ongelovigen een vorm van medelijden. Toen `Umar een tachtigjarige ongelovige zag, ging hij zitten barstte hij uit in tranen. Gevraagd waarom hij dit deed, antwoordde hij: “God heeft hem zo’n lang leven gegeven, en nog heeft hij het ware pad niet gevonden”. 

`Umar was een volgeling van Gods Boodschapper, die gezegd heeft: “Ik ben niet gezonden om mensen te vervloeken, maar om vrede te brengen”. [6] Ook heeft hij gezegd: “Ik ben Muhammad (de geprezene), Ahmad (de milde), Muqaffi (de laatste profeet) en Hashir (de Profeet van het einde der tijden in wiens aanwezigheid de doden zullen worden opgewekt). Ik ben de Profeet van het berouw (voor wie de deur van het berouw altijd open zal blijven staan) en de profeet van de vredelievendheid.” [7] 

Gods Boodschapper was in het bijzonder vriendelijk voor kinderen. Als hij een kind zag huilen ging hij ernaast zitten en voelde met hem of haar mee. Het verdriet van een moeder voor haar kind voelde hij dieper dan de moeder zelf. Zo heeft hij eens gezegd: “Ik ben in gebed en ik wil wel verder bidden, maar ik hoor een kind huilen, dus kort ik het gebed in om de boosheid van de moeder af te laten vloeien.” [8] 

Hij nam de kinderen in zijn armen en knuffelde hen. Zo knuffelde hij eens zijn geliefde kleinzonen Hasan en Husayn. Aqra Ibn Habis vertelde hem: “Ik heb tien kinderen en ik heb er nooit een gekust”. Gods Boodschapper antwoordde: “Iemand die geen medelijden met anderen heeft, zal zelf geen medelijden ontvangen”. [9] Volgens een andere versie voegde hij er aan toe: “Wat kan ik nog voor je doen als God alle mededogen van je heeft weggehaald?” [10] 

Ook heeft hij eens gezegd: “Heb medelijden hier op aarde, opdat de hemel medelijden met jou zal hebben”. [11] Toen Sa’d ibn `Ubada eens ziek werd bezocht Gods Boodschapper hem thuis. Toen hij zijn gelovige metgezel in jammerlijke staat aantrof, begon hij te huilen. Hij zei: “God straft niet vanwege tranen of verdriet; hij straft hiervoor” – en wees op zijn tong. [12] 

Op een dag sloeg een lid van de Banu Muqarrin clan zijn slavin. Deze vertelde dit aan Gods Boodschapper, die de meester ontbood. Hij zei hem: “Je hebt haar geslagen zonder enig recht hiertoe te hebben. Laat haar vrij.” [13] Het was voor de meester veel beter een slavin vrij te laten dan in het hiernamaals voor die daad gestraft te worden. 

Gods Boodschapper beschermde en ondersteunde altijd weduwen, wezen, armen en invaliden, al voor hij zijn missie als Profeet begon. Toen hij na zijn eerste openbaring op de berg Hira opgewonden thuiskwam, zei zijn vrouw Khadijja: “Ik hoop dat je de Profeet van deze gemeenschap zult zijn, omdat jij altijd de waarheid spreekt, betrouwbaar bent, je verwanten ondersteunt, de armen en zwakkeren helpt en je gasten onthaalt”. [14] 

Zijn mededogen betrog ook de dieren. Zie de volgende uitspraak: “Een prostituee kreeg Gods vertouwen en werd later in het Paradijs toegelaten omdat zij een arme dorstige hond water had gegeven. Een andere vrouw werd naar de hel gestuurd omdat zij een kat liet sterven van de honger.” [15] 

Toen hij eens terugkeerde van een militaire expeditie roofden enkele metgezellen jonge vogels uit hun nest om ze te aaien. De moedervogel kwam terug, zag haar kroost niet en begon hard piepend rond te vliegen. Toen hij dit hoorde, werd Gods Boodschapper boos en hij beval de vogels terug in het nest te zetten. [16] 

Toen hij in Mina was joegen enkele metgezellen op een slang met de bedoeling deze te doden. De slag echter wist te ontsnappen. Gods Boodschapper zag dit uit de verte en merkte op: “Hij werd gered van jullie onheil, zoals jullie van het zijne.” [17] 

Ibn `Abbas vertelt dat Gods Boodschapper eens zag dat een man zijn mes sleep pal voor het schaap dat hij ging slachten en dat hij hem vroeg: “Wil je hem twee keer doden?” [18] 

Hij schafte elke vorm van discriminatie wegens ras of huidskleur af. Abu Fharr werd eens zo kwaad op Bilal dat hij hem uitschold voor “Jij, zoon van een zwarte vrouw!” Bilal ging naar Gods Boodschapper en vertelde het gebeuren in tranen. De Profeet ging naar Abu Dharr en zei hem: “Leef jij soms nog in de Jahiliyya?” [19] Abu Dharr wierp zich vol spijt op de grond en zei: “Ik zal mijn hoofd niet opheffen (ofwel: niet meer opstaan) totdat Bilal zijn voet erop gezet heeft om het goed te maken.” Bilal vergaf hem en zij werden weer verzoend. [20]

[Home]     [Omhoog]