[Home]      [Omhoog]

Leven met andersdenkenden

Harald Motzki, ZemZem # 9l, 20l2

'Joden en christenen onder islamitische heerschappij: ficties en feiten.' 

Dat was begin september de titel van het afscheidscollege van Harald Motzki aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij was er twintig jaar werkzaam, eerst als hoofddocent en de laatste tien jaar als hoogleraar Methodologie van het islamonderzoek. Op verzoek van ZemZem schreef hij een verkorte versie.

Op 22 juli werd Europa opgeschrikt door een bomaanslag in de regeringswijk van Oslo en een bloedbad onder de deelnemers van een vakantiekamp op het eiland Utøya. De dader, de Noor Anders Breivik, was lid van een christelijke vrijmetselaarsloge en noemde zich commandant van een nieuwe orde van de Tempeliers, die bij de kruistochten een belangrijke rol speelden. Zijn aanslagen waren gericht tegen de inburgering van moslims in het christelijke Europa. [*1]

Mijn college ging over een pendant daarvan, de integratie van christenen en joden in het Islamitisch Rijk. Wat heeft het een met het ander te maken? 

In beide gevallen gaat het om het samenleven van mensen die zich als leden van verschillende groepen zien. Sinds het bestaan van de mensheid heeft de ontmoeting van verschillende groepen problemen veroorzaakt. De leden van de ene groep kunnen de andere als vreemdelingen beschouwen met wie ze niets te maken willen hebben, of zelfs als vijanden tegen wie zij zich moeten beschermen. Maar het samenleven van verschillende groepen kan ook leiden tot pogingen om spanningen te vermijden en tot een vreedzame co-existentie te komen. 

Ik heb ter illustratie drie groepen als voorbeeld gekozen waarbij religie als afgrenzend kenmerk een belangrijke rol speelt: 

Joden, 
christenen en 
moslims 

in de vroege periode van hun geschiedenis. 

Vroege jodendom en christendom 

In de boeken Deuteronomium en Jozua van de joodse bijbel wordt beschreven hoe het volk Israel het land veroverde dat Jahweh, de God van Israel, aan hen als bezit had gegeven: alle volken die toen in Palestina leefden werden op bevel van Jahweh en met zijn steun vernietigd. Alles wat leefde, mannen, vrouwen. De kinderen en dieren werden gedood, de steden afgebrand. Het was de joden niet toegestaan zich het land door middel van verdragen met de onderworpen bevolking toe te eigenen. In Palestina mochten slechts leden van het volk Israel leven. [*2] 

Waarom deze volkenmoorden? 

Hoofdstuk 7 van Deuteronomium geeft het antwoord. De vernietiging van de volken moetvoorkomen dat de joden zich door huwelijken met andere volken vermengen, zich daardoor  van Jahweh afwenden naast hem andere goden aanbidden. In deze Bijbelboeken wordt het samenleven van joden met niet-joden dus streng verboden. 

De boeken Jozua en Deuteronomium zijn, grof gedateerd, rond het midden van het eerste millennium voor onze  tijdrekening ontstaan, dus vele eeuwen na de vestiging van de joodse stammen in Palestina en het ontstaan van het Rijk Israel. Het is dus twijfelachtig dat de verhalen over de inname van het land allemaal historische feiten weergeven. Dat is ook niet hun bedoeling. Hun auteurs waren  joods priesters die in deze verhalen in eerste instantie duidelijk wilden maken hoe de joden zich tegenover andere volken en religi gies moeten opstellen [*3] 

Daarbij hoorde ook het verbod op huwelijken tussen joden en niet-joden. [*4]  

Dat het in de realiteit niet altijd zo gebeurde als God het volgens de priesters wenste, is in de bijbel op veel plaatsen vermeld.

In het christendom ...

... is vanaf de vroegste tijd ook de tendens aanwezig zich van niet-christenen afzijdig te houden. [*5]  

De christenen waren in de eerste drie eeuwen als minderheid niet erkend in het Romeinse Rijk. Zij werden beschouwd als een staatsvijandige, criminele vereniging. Mensen die als christenen bij de overheid werden aangegeven werden gedwongen aan een smeekoffer voor de Romeinse staatsgoden deel te nemen om te toetsen of zij christenen waren of niet. De weigering werd als een teken van verraad aan het Romeinse Rijk  beschouwd. Dat leidde vooral in de tweede helft van de derde eeuw tot misdaden tegen en vervolging van de christenen. [*6] 

Hun situatie werd aan het begin van de vierde eeuw beter toen een edict van tolerantie de vrije uitoefening van alle godsdiensten in  het Romeinse Rijk toestond. [*7]  

Toen in 380 het christendom de facto staatsgodsdienst van het rijk geworden was, eindigde te tolerantie echter gauw. De heidense religies werden verboden, hun tempels vernietigd of in christelijke gebouwen veranderd. 

Ook de joden kwamen onder druk te staan of schoon de wetten die hun bescherming garandeerden niet officieel werden afgeschaft. Huwelijken tussen christenen en joden alsmede missionering voor het jodendom werden verboden. [*8] 

In de zevende en achtste eeuw verordenden de keizers Heracleios (610 - 641) [*9] en Leo III (717 -741 ) [*l0] dat de joden in het Oost-Romeinse Rijk tot de doop gedwongen moesten worden. Vergelijkbare verordeningen werden in het Frankenrijk van de Merowingers en in het Rijk van de Westgoten op het Iberisch Schiereiland uitgevaardigd nadat de laatstgenoemden zich tot het rooms-kathlieke  geloof hadden bekeerd. [*11]

Gedwongen bekeringen, verdrijvingen en vernietigingen van joden, moslims, heidenen en mensen die als ketters christelijke rijken door de eeuwen heen. 

Wat leren wij daaruit? 

Joden en christenen keurden in de vroege fasen van hun geschiedenis het samenleven met bevolkingsgroepen die een andere religie hadden principieel af. Dat werd vooral duidelijk wanneer zij politieke macht verworven. Dan kon hun claim aanhangers van de enig ware godsdienst te zijn zich manifesteren in een verbod op andere religies, onderdrukking, gedwongen bekering, bestrijding, verdrijving en zelfs vernietiging. 

Iets dergelijks staat blijkbaar Anders Breivik, de Noorse dader, en - in figuurlijke zin - ook enkele hedendaagse, islamvijandige, Europese politici voor ogen. 

De vroege islam 

Ook de islam claimt de enig ware godsdienst van de mensheid te zijn. Men zou dus kunnen verwachten dat de moslims zich sinds het begin van hun geschiedenis even vijandig tegenover anders-gelovigen gedroegen als het vroege joden en [het] christendom. Dat was ook de mening die in het christelijke Avondland sinds de twaalfde eeuw courant was. Christelijke geleerden zo als Petrus Venerabilis (gest. 1156), Thomas von  Aquino (gest. l274) en Riccoldo da Monte Croce (gest. l320) droegen door hun geschriften in hoge mate tot dit beeld bij. [*l2]

Christelijke geleerden schilderden de moslims in het algemeen af als agressief en militant en beweerden dat ze in religieuze kwesties voor rationele argumenten niet ontvankelijk waren maar hun gelijk gewapenderhand probeerden af te dwingen. Verder beweerden zij dat de moslims hun geloof met vuur en zwaard verspreidden, het christendom onderdrukten en veel christenen tot geloofsafval dreven. Het christendom daarentegen prezen de geleerden als een godsdienst die zich slechts door de overtuigingskracht van zijn leerstellingen had uitgebreid. Ze beschouwden de christenen als vredelievend en geneigd tot de rationele dialoog. [*l3] 

Dit beeld bestaat uit mythen en clichés die niet veel te maken hebben met de historische feiten. Toch hebben deze clichés eeuwenlang het beeld van de westerse wereld over de islam en  de moslims bepaald. Zij zijn gedeeltelijk ook in deze tijd nog springlevend.

Hier zal ik op twee complexe clichés nader ingaan en ze met de historische feiten confronteren. 

l) het cliché over de gewelddadige uitbreiding van het islamitische geloof; 
2) het cliché over het moeilijke bestaan van christenen en joden onder islamitische heerschappij in de eerste twee eeuwen van de islamitische geschiedenis.

Uitbreiding van de islam 

De uitbreiding van het Islamitisch Rijk werd in Duitse schoolboeken tot en met de jaren tachtig beschreven als 'uitbreiding van het islamitische geloof te vuur en te zwaard'. [*l4] 

Dit is een overblijfsel van het middeleeuwse cliché van de agressieve en gewelddadige islamitische godsdienst. Historisch juist is dat de moslims hun heerschappij over het Arabisch schiereiland heen uitbreidden en een groot rijk opgericht hebben door de verovering van landen. Zo ontstonden echter de meeste rijken in de geschiedenis. Oorlog is geen bijzondere eigenschap van de islam. Ook het feit dat religie bij de veroveringen een  legitimerende en motiverende factor is geweest, is niet kenmerkend voor het Islamistische Rijk alleen. Dat was in de  voormoderne tijd heel gewoon, ook bij de joden en christenen. [*15] 

De rol van het 'strijden voor God' (jihad) bij de veroveringen wordt door moderne auteurs, moslims en niet-moslims, meest[al] sterk overdreven. [*l6]  

De veronderstelling of bewering dat de bevolkingen van de veroverde landen met geweld tot de islam bekeerd werden, is ronduit onjuist. 

De oorlogvoering van de moslimse troepen verschilde niet van wat in het eerste millennium voor en na onze tijdrekening gebruikelijk was. 

De meestal weerloze agrarische bevolking moest voor de bevoorrading van de doortrekkende troepen zorg dragen zonder daarvoor schadeloos gesteld te worden. Weerstand van de bevolking op het platteland, als die voorkwam, werd gebroken, maar de moslims waren er niet op uit de landbevolking te decimeren want ze wilden de veroverde gebieden duurzaam in bezit nemen en van de opbrengsten profiteren.

De moslims gingen bij de verovering van steden in principe volgens de regels te werk die Deuteronomium voor gebieden buiten het Beloofde Land voorschrijft, gebieden dus waar de joden zichzelf niet vestigden. [*17] 

Het voorschrift dat bij een gewapenderhand veroverde stad alle mannen. uitgemoord moesten worden, pasten de moslims echter zelden toe. Over het algemeen probeerden de moslims de steden zonder geweld in te nemen, zoals Deuteronomium aanbeveelt. Zij boden de steden convenanten met aantrekkelijke condities aan wanneer zij zich zonder weerstand overgaven. In de islamitische bronnen zijn de convenanten van talrijke steden overgeleverd. [*l8]  

De teksten zijn niet in alle details authentiek maar ze hebben een historische kern die de basisbeginselen van de convenanten  laat zien. [*l9]  

De moslimse veroveraars verzekerden de bewoners die zich aan hen overgaven dat zij en hun nakomelingen niet gedood of tot slaaf gemaakt zouden worden, hun bezittingen niet aangetast,  hun kerken niet vernietigd of onteigend zouden worden en dat zij hun godsdienst vrij mochten belijden en uitoefenen. De moslimse Arabieren beloofden niet alleen dat zij de bewoners tegen moslims zouden beschermen maar ook tegen aanvallen door de vijanden van de moslims. Wie niet bereid was onder moslimse heerschappij te leven, mocht met have en goed vertrekken. In ruil voor deze vrijheden en deze bescherming  (dhimma) moesten de bewoners aan de nieuwe machthebbers jaarlijks een tribuut (jizya) afstaan, meestal in geld. [*20]  

Dat noemt men het dhimma-convenant. 

Dit gedrag van de moslimse veroveraars volgde de politieke gewoontes van de tijd, maar had ook een religieuze legitimatie. In soera 9, vers 29 van de koran wordt het principe van het dhimma-convenant genoemd. Het heeft daar slechts betrekking op joden en christenen. De polytheïsten van het Arabisch Schiereiland daarentegen hadden bij een oorlog met de moslims slechts de alternatieven tussen [> van] vlucht of - in geval van gevangenschap - dood of slavernij. Zij konden door de bekering tot de islam aan al dat echter ontkomen. 

De achtergrond van de voorkeursbehandeling van joden en christenen is dat in Mohammed's verkondiging de verwantschap van islam, joden- en christendom benadrukt wordt. Daarom probeerde Mohammed in Medina nauwe relaties met de daar gevestigde joden op te bouwen, wat om verschillende redenen niet lukte en in verdeeldheid en zelfs militaire twist eindigde. [*21] 

Volgens de overleveringen werden twee van de grote joodse stammen uit Medina verdreven. Een derde stam werd na een grootscheepse aanval van de heidense Mekkanen op Medina van verraad beschuldigd. Deze stam werd in zijn burchten belegerd en na zijn overgave werden de mannen uitgemoord en de vrouwen en kinderen tot slaven gemaakt. Zo werd op deze stam dus de behandeling toegepast die ook voor krijgsgevangenen in Deuteronomium is voorgeschreven. [*22] 

De christenen en joden van de veroverde landen konden met de ruimdenkende dhimma-regeling goed leven. In praktijk wisselde voor hen slechts de overheid. Tribuut en belasting moesten zij ook onder het Oost-Romeinse en het Sasanidische bewind betalen. Door de garantie van godsdienstvrijheid  was hun status zelfs beter dan voordien. Zij hoefden geen onderdrukking en vervolging meer te vrezen. 

Veel christenen hadden niet alleen in het zoroastrische Sasanidenrijk, maar ook in het christelijke Oost-romeinse Rijk onderdrukking te verduren gehad omdat zij door de orthodoxe kerk als monofysitische ketters werden beschouwd. [*23] 

Dit alles verklaart waarom slechts weinig steden weerstand boden tegen de moslimse veroveraars. [*24]  

Het beschermingsconvenant werd niet alleen op christenen en joden toegepast, voor wie het in de tijd van Mohammed bedoeld was, maar om politieke redenen ook op de Zoroastriërs van Mesopotamië en Iran en later zelfs op de polytheïstische  hindoes van India. [*25] 

Samenleven

Gezien de moeilijke situatie van christenen en joden in menig moslimland vandaag de dag, kan men zich afvragen of de moslims de convenanten die zij met de niet-moslims in de eerste eeuw van de islamitische geschiedenis gesloten hadden ook werkelijk naleefden. Functioneerde het samenleven van moslims, christenen en joden in het Islamitisch Rijk na de verovering?

Laten wij de situatie in Syrië en Palestina bekijken. 

De bevolking was overwegend christelijk en werd bestuurd door een kleine groep moslims in opdracht van de kaliefen op 1000 kilometer afstand, in Medina. De kaliefen en hun gouverneurs in de veroverde gebieden hadden geen benul van de economische, sociale en politieke structuren van deze gebieden. De moslims waren dus genoodzaakt op de aanwezige christelijke ambtenaren terug te vallen. De christelijke ambtenaren waren uiteraard ook blij dat zij konden aanblijven, want op die manier konden zij hun sociale en economische positie en hun politieke invloed behouden. De bronnen tonen aan dat het precies zo gebeurde. 

Dertig jaar na de dood van Mohammed werd Damascus in plaats van Medina de hoofdstad van het Islamitisch Rijk. Het christelijke Syrië en Palestina werden nu het nieuwe machtscentrum. [*26] 

Dat versterkte de banden tussen de moslimse overheid en de christelijke elite. Niet alleen in het bestuur maar ook op veel andere gebieden viel de heersende kring van de moslims op de expertise van christenen terug. Zij lieten zich door christelijke artsen behandelen, stelden christelijke geleerden als secretarissen aan en als leraren voor hun kinderen. Christelijke geleerden, dichters en zangers hoorden ook bij de entourage van de kaliefen. Enkele kaliefen trouwden met christelijke vrouwen. [*27] 

Het is  dan ook te veronderstellen dat tussen deze mensen vertrouwen en vriendschappelijke banden ontstonden en dat dit hun visie op elkaar  en hun religies beïnvloedde. 

Nog een kanttekening: Christenen en joden mochten slechts met vrouwen van hun eigen godsdienst trouwen. Moslims daarentegen was het toegestaan met joodse en christelijke vrouwen te trouwen; slechts heidense vrouwen waren voor hen verboden. [*28]  

Een ander gebied waarop de kaliefen de expertise van christenen nodig hadden was de bouwkunst. In Medina woonden de kaliefen in eenvoudige huizen. De cultusplaatsen in Mekka en Medina waren open terreinen, soms met een muur eromheen. Grote tempels of kerkgebouwen kende men in Centraal-Arabië nauwelijks. 

Het is begrijpelijk dat de kaliefen in Syrië zich aan het culturele niveau van het land wilden aanpassen, in paleizen wilden wonen en in moskeeën bidden die groter en mooier waren dan de christelijke paleizen en kerken. Arabieren hadden echter niet de expertise om dit soort gebouwen op te richten. De kaliefen moesten op christelijke bouwmeesters terugvallen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de representatieve moskeeën die de kaliefen aan het einde van de eerste en begin van de tweede islamitische eeuw in Damascus en Jeruzalem lieten oprichten op Oost-Romeinse kerken leken. [*29]  

Kortom, de christelijke bevolking van  Syrië kon zich onder de kaliefen veilig voelen en werkte nauw met de moslims samen. Zij leerden niet alleen de taal van de machthebbers, maar namen ook gewoonten zoals de manier van kleden over. Een dergelijk vergaande assimilatie werd oorspronkelijk niet gewenst door de machthebbers, zoals enkele bepalingen over kleding en dergelijke aantonen, die waarschijnlijk al kort na de veroveringen zijn ontstaan om het samenleven van moslims en christenen vooral in de steden te regelen. Dit onderwerp zal in latere eeuwen ook af en toe tot spanningen en strafmaatregelen tegen niet-moslims leiden. [*30]  

Tot slot 

Met het oog op de toenemende islamvijandigheid in de westerse wereld en de heropleving van eeuwenoude clichés die de islam en de moslims als immanent agressief en tot geweld bereid afschilderden, is het nodig oog te hebben voor de historische feiten. Ook de joden en de christenen waren agressief en gewelddadig tegen aanhangers van andere godsdiensten of tegen dissidenten. Zij kunnen het ook nu nog zijn zoals de geschiedenis van de twintigste eeuw laat zien. 

De moslims toonden vele eeuwenlang meer tolerantie tegenover andersdenkenden dan de joden en de christenen. Er waren tijden waarin joden en moslims vanuit het christelijke Europa naar islamitische landen emigreerden om aan onderdrukking te ontkomen. 

Dat betekent niet dat voor christenen en joden het leven onder islamitische heerschappij altijd rooskleurig was. Er waren af en toe situaties waarin de moslims hun niet-moslimse medeburgers door disciplinaire straffen aan het feit wilden herinneren dat zij onderdanen van de moslims waren en niet gelijkgesteld aan moslims in de maatschappij. 

Voordat wij daarover een oordeel vellen, moeten wij ons realiseren dat het idee van de gelijkheid van alle mensen ongeacht hun religie voor de negentiende eeuw niet gangbaar was, in de Oriënt noch in de Occident. 

Wat kunnen wij uit de geschiedenis leren? 

Aanhangers van een religie die claimen de enige ware godsdienst te hebben, kunnen wel degelijk in een samenleving vreedzaam en constructief met elkaar omgaan. Dat hangt niet in eerste instantie van hun godsdienstige visies af, maar veelal spelen politieke, economische, maatschappelijke en andere omstandigheden en grotere rol. Ook het feit dat moslims zich de laatste tijd van de Westerse wereld distantiëren of deze zelfs bestrijden is vooral door de situatie veroorzaakt waarin veel moslims in de moderne tijd leven. Hun godsdienst speelt daarbij eerder de rol van medium om aan hun frustraties uitdrukking te geven. Dat zijn geen nieuwe inzichten, maar wij moeten ons daarvan steeds weer bewust blijven.

Prof dr. H Motzki was van l991 tot en met 2011 verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen, eerst als hoofddocent, vanaf 2001 als hoogleraar Methodologie van het islamonderzoek. 
Hi} heeft rond 100 publicaties op zijn naam staan, waaronder de boeken 
The Origins of Islamic Jurisprudence, 
Meccan Fiqh Before the Classical Schools,
The Biography of Muhammad, 
The Issue of the Sources, en 
Analysing Muslim Tradition: Studies in Legal, Exegetical and Maghazl Hadith. 

Publicaties van hem werden in het Arabisch, Turks en Perzisch vertaald.