Vorige Start Omhoog Volgende

 

c. Vanuit de Meerwijck-kring: contact leggen - welk contact en hoe? 

[Blz. 149]

 

Ook in de Meerwijck-kring is het belang van contact leggen en onderhouden onderkend en uitgewerkt. Het samenvattend verslag hierover kan hier opnieuw worden samengevat. 

De aard van het contact

 

Het contact dient van persoon tot persoon te zijn. Nu is de één functionaris en teamlid en de ander bewoner; de één werkt in het tehuis, de ander leeft er. Deze verschillen dienen dus overbrugd te worden -- er staat hier "overbrugd" en niet "verdoezeld". Je blijft functionaris, maar in de manier waarop je dit invult laat je je persoon zien. Als team zet je een lijn uit, maar die lijn dient zodanig te zijn dat de persoon van ieder teamlid daarin past en tot zijn recht komt. 

Wat is eigenlijk je functie? Opvoeden? Leiden? Begeleiden?

Wij zien die functie als: het bevorderen van zelf-ontwikkeling. Voor zelf-ontwikkeling is ruimte nodig, doch ook begrenzing. Deze aspecten, polair als ze zijn, zijn BEIDE wezenlijk.

Het contact dient dus EN ruimte biedend EN grenzen aangevend te zijn. 

De vormen van contact

 

De vorm is die van het dagelijks leven, dus zo veel mogelijk spontaan. Dat wil niet zeggen impulsief; het wil wel zeggen warm, speels, creatief, intuïtief en persoonlijk. Het ziet eruit als spelen, stoeien, kletsen, eten, kokkerellen, tv kijken, uitgaan, kleren kopen en verzorgen, sporten, troosten en ook praten. Zoveel mogelijk is het SAMEN DOEN. Daarvoor moet je de tijd nemen.

 

De ingangen voor contact

 

Contact leg je via aansluitingspunten die bij voorkeur wederzijds zijn. Omdat teamleden van elkaar verschillen, verschillen ook de aansluitingspunten. De een leeft lijfelijker dan de ander, of gevoelsmatiger dan de ander, of rationeler dan de ander.

Respectievelijk komen dan het lichaam, het gevoel en het verstand eerder in de gedachten als mogelijke aansluitingspunten. Als je ze optelt en zoveel mogelijk alle benut (dus zelf zo rijk mogelijk leeft), vergroot je je contactmogelijkheden. 

Het lichaam geeft aansluitingsmogelijkheden in de zorg voor lijf, voeding, kleding en gezondheid; ook in het aanraken en het dicht bij elkaar zitten; ook in het stoeien en sporten.

Het gevoel geeft aansluitingspunten in het meeleven, luisteren, helpen uiten van gevoel, het begrijpen enerzijds, en in het uiten van het gevoel door de groepsleider anderzijds.

Het verstand heeft aansluitingspunten door een appèl op het zelf nadenken over dingen.

 

[Blz. 150]  

De wil geeft aansluitingsmogelijkheden door bewoners te helpen om wat ze zelf willen, ook zelf vorm te geven en waar te maken, in daden om te zetten. Als die daden wat onhandig uitpakken en eigenlijk niet bij de wil aansluiten, kun je concreet helpen om wél de juiste daden te stellen.

De problematiek geeft aansluitingsmogelijkheden tot gesprek over heden en verleden, het hier en het thuismilieu.

School en werk ten slotte bieden mogelijkheden om samen te werken aan plannen en de uitvoering ervan, samen huiswerk maken, samen aan de problemen te gaan staan.

 

Twee vormen nader beschouwd: zorg en confrontatie

 

De zorg is in alle verhalen aan bod gekomen en is gekozen als belangrijkste naam voor wat eerst 'de andere kant van het werk' heette. Dertien verhalen hierover zijn hier slechts op een meer abstract niveau te bespreken, zoals dat ook in de kring is gedaan. 

ZORG kent drie aspecten en twee polaire dimensies. 

De drie aspecten zijn: 

materie, 

sfeer en 

ritme;

de twee dimensies zijn: 

ruimte biedend en 

grenzen stellend.

 

Het materiële aspect houdt in de zorg voor eten, kleding, huis, vrijetijdsbestedingsmaterialen, fietsen, dieren, de kas enzovoorts. Het is de materiële basis van het LEEFsituatiewerk. 

Het sfeer-aspect vormt de immateriële basis: gezelligheid, de verhouding tussen levendigheid en rust, alsook de behartiging van de rechten en belangen van ieder groepslid en van de groep als geheel. 

Het ritme-aspect houdt in de zorg voor de leefbaarheid in een huis in een straat in deze maatschappij, hetgeen een bepaald dagritme impliceert. 

De ruimtebiedende dimensie houdt in dat er maximaal ruimte moet zijn voor zelfontplooiing van een ieder, dus ook experimenteerruimte, dus ruimte om de fout in te gaan. 

De grenzenstellende dimensie houdt in dat de rechten van anderen en de belangen van het geheel in acht worden genomen, en dat naast de rechten ook ieders plichten serieus genomen worden. Deze dimensie kan vorm krijgen in regulering, waarvan de mate verschilt per jongere en in de vorm van regels die voor allen gelden.

 

Hiermee is de plaats van de regels aangegeven: ze zijn niet primair, maar ze zijn onderdeel van de zorg. Zorg is primair, regels zijn daar deel van, net zoals het bieden van ruimte daar deel van is. 

 

Werd door het Meerwijck-team aanvankelijk gesteld dat 'het bieden van structuur' uitgangspunt van de werkwijze was, bij nader inzien klopte dit niet; het bieden van zorg voor zelfontwikkeling is het uitgangspunt, regulering en structurering van situaties is slechts een onderdeel daarvan náást het ruimtebiedend werken. De ene kant en de andere kant zijn niet meer tegengesteld. Wat eerst als 'het werk' werd beschreven (de leerdoelen en de regulering), en wat daarna als 'de ene kant' werd aangeduid, verscheen uiteindelijk als een dimensie van zorg.

 

Wat eerst bijna werd verzwegen en daarna 'de andere kant' werd genoemd, bleek uiteindelijk juist de basis te zijn: de zorg voor zelfontwikkeling waarbij contact leggen hét middel is, en waarbinnen regulering slechts een onderdeel is naast andere. In alle fasen van het project bleef het iedereen verbazen dat over één onderdeel zoveel geschreven is en dat de eigenlijke kern van het werk zo moeilijk te verhalen was. Toch is ook dat verhaal nu eens verteld.

 

[Blz. 151]

 

De confrontatie is, evenals de zorg, een specifieke vorm van contact waarover in de kring uitvoerig is nagedacht. Dit gebeurde aan de hand van een van de ingediende verhalen waarover uitvoerig is gediscussieerd. Het verhaal kan hier, in verband met de lengte, slechts ingekort worden weergegeven. 

Het verhaal: Confrontatie (ingekort en samengevat)

De groepsleider wordt door de politie opgebeld of hij Thomas wil komen ophalen, de jongen had een bromfiets gestolen. De groepsleider benut dit voorval om Thomas een HALT toe te roepen. 

 

"Thuisgekomen ben ik na het eten met hem aan de slag gegaan. Na eerst sarcastisch gezegd te hebben dat het de laatste tijd 'goed' met hem gaat, hem ik hem ook ...(een vorige kwestie F.G.) onder de neus gewreven. Ik heb gezegd dat ik me belazerd voel door hem dat hij zich niet aan afspraken houdt, zit te liegen, enzovoort. Na deze harde confrontatie en verwijten hem ik hem de vraag gesteld hoe hij nu eigenlijk zijn toekomst ziet. 

Door in eerste instantie fel te reageren, ben ik -- denk ik -- snel door zijn verontschuldigingen en smoesjes heen gebroken.

Ik wil dat hij nadenkt over hoe het met hem gaat en wat hij nu wil: wil je dat de mensen je niet meer vertrouwen? Als je NU niets doet om dit te veranderen, dan loop je na je achttiende pas goed tegen de lamp. En als je dan een vriendin hebt? Later misschien getrouwd bent en kinderen hebt? Hoe wordt je positie in de groep hier? Wil je veranderen of niet?" 

 

Thomas voelt zich rot en legt nog wat meer diefstallen van de laatste tijd op tafel. De groepsleider (Klaas) stelt hem gerust dat hij om die reden niet weggestuurd zal worden, maar dat de zaken samen opgelost dienen te worden. Hij zegt ook dat "ik het heel rot vind dat hij die dingen doet en daardoor zijn toekomst verprutst, maar dat hij niet voor mij moet veranderen. Hij zal ZELF op een goeie dag tot de conclusie moeten komen dat hij zo niet langer wil leven, dat hij ZELF op die dag de knop om moet zetten. Dat moment hang van HEM af."

 

De groepsleider stuurt hem dan naar zijn kamer met de opdracht zijn ideeën hierover op te schrijven, en verbiedt hem om die week nog buiten te komen, "zodat het voor hem gemakkelijker is om werkelijk na te denken over wat hij nou wil -- hoop ik."

 

Enkele dagen later is Thomas "ervan doordrongen dat hij hierin moet veranderen en dat hij dat ook wil."

Klaas eindigt zijn verhaal met "Ik vind het doodzonde van die jongen."

In de discussie kwam naar voren dat de groepsleider hier drie werkwijzen combineert: 

ten eerste de persoonlijke confrontatie met de teleurstelling van de groepsleider, 

ten tweede de vraag 'wat wil je zelf nu eigenlijk?' en 

ten derde het kamer- en huisarrest. 

 

De eerste twee werden door de kring juist bevonden want contact-bevorderend, de derde is duidelijk gebruik van (over)macht en dit riep stevige discussie op. Wat het pleit op dit moment en in dit verhaal won is het argument dat er hier macht gebruikt is OM de jongen, even los van zijn vrienden, tot zichzelf te laten komen en dat het gebruik van macht daartoe legaal is. Maar wat op tafel bleef liggen was de vraag naar de juistheid van het gebruik van (over)macht in het algemeen.

Hierop zal zowel hieronder als in het verslag van de zesde fase nog worden teruggekomen. 

Hieronder worden nu twee problemen besproken die de groepsleider bij het contact leggen tegenkomt; het eerste is in beide kringen besproken, het tweede vooral in de Meerwijck-kring. 

 

[Blz. 152]

 

d. De groepsleider zelf in het contact 

Er is in alle verhalen gevraagd naar de eigen bevinding achteraf. Die vraag is ook steeds beantwoord. Dan wordt heel duidelijk dat contact leggen en onderhouden ook de groepsleider iets doet, zelfs sterke gevoelens oproept. Logisch, want contact is een tweezijdig proces -- wij zijn er ook nog. 

 

Hieronder wordt het gedeelte van het eindverslag van de Hohorst-kring van fase IV weergegeven dat dit probleem bespreekt. Het begint met enkele citaten en eindigt met een beschouwing en een route-kaart. 

"M'n haren gingen recht overeind staan".

"Ik was ook werkelijk confuus en zelf van slag. Het eten hoefde ik daarna ook niet meer."

(Uit het kringgesprek) "Grote irritatie merk ik bij je, wederzijds denk ik. Je kunt er absoluut niet tegen dat ..."

(Idem) "Daar was ik al geprikkeld over, vanaf het eerste moment dus eigenlijk ( ..) en dat irriteerde me alweer. Ik dacht dat de irritatie wel wat was weggevloeid, maar eigenlijk is dat niet zo."

 

Dezelfde groepsleider over hetzelfde meisje: 

"Ik mag haar -ik zou haar best in huis willen hebben, zij, als enige van alle twaalf maar ik mag haar toch ook weer niet. Waarom? Ik weet het zelf niet (... ) Het liefst zou ik haar eigenlijk gewoon in mijn armen sluiten en haar een gezin aanbieden -- bij mij thuis zelfs -- het is zo'n triest kind."

 

Uit hetzelfde kringgesprek:

A: "Jij bent gek op haar, niet? Dat ontroerde me, deed me goed." 

B: "Ja, m'n kindjel"

 

Kinderen met wie je intensief omgaat -- we weten het allemaal - roepen sterke gevoelens in ons op, uitersten zelfs van gevoelens. 

 

Je kunt gevoelens op een as denken: 

 

Heel rot

Irritatie

Middengebied

Heel fijn

Liefheid

Kinderen brengen ons naar de uitersten. En niet ieder van ons voelt zich daar altijd even thuis.

Het punt is nu: wat doe je daarmee, met die gevoelens: Uiten? Niet uiten? Sommigen deden het niet, anderen wel. 

Uit de discussie bleek dat degenen die zich niet uitten, toch wat klem kwamen te zitten, en dat degenen die zich wel uitten beter uit de voeten konden.

Wie de liefheid niet uitte, voelde zich geremd om de irritatie te uiten. En wie de irritatie niet (wilde) uiten, voelde zich geremd om de liefheid te uiten.

Wie beide gevoelens uitte, kón ook beide gevoelens uiten: 

"Bij mij wekt ze ook best irritatie op, maar juist doordat ik die liefheidskant aanvaard, heb ik van die irritatiepool niet zo'n last." 

Als je je gevoel uit kun je beter uit de voeten. Al heeft ieder ooit wel een kind in de groep met wie hij/zij geen kant uit kan; maar dat is dan een enkele naam op de velen.  

 

[Blz. 153]

 

Een ander ervaringsgegeven is dit: als je je gevoel wilt verbergen, lukt dit toch slecht. Kinderen hebben het door. Je uit het dus toch, maar op een manier die de uitwisseling daarover belemmert. Ze hebben immers ook door dat je 't wilt verbergen, buiten de communicatie wilt houden -en vaak doen zij dat dan ook maar. Totdat de bom barst...

Kortom: het is beter om ie gevoel wél te uiten: tijdig, zorgvuldig, duidelijk, eerlijk en echt.

 

Tijdens het spreken hierover ontstond de volgende tekening, die de reisroute aangeeft die je met het kind samen aflegt.

In die tekening is ook uitgedrukt dat je je reis blokkeert, stagneert, onderbreekt en dus bemoeilijkt als je de uitersten wilt vermijden en je -- angstvallig is dan de juiste term -- in het middengebied wilt blijven. 

 

Routekaart

Irritatie

Middengebied

Liefheid

 

Hier start je meestal
↓ 

 

 

→   →    →

Kinderen laten vaak eerst hun liefheid zien


dan hun giftigheid
              

 ←   ←   ←   ←  ←   ←

        ←  

               

 →  →  →  →  →  → 


Ook weer hun liefheid
 

 

en na die uitersten bezocht te hebben, kun je het gewone leven in het middengebied samen aan.

   ←

 

→   →  →    


Dit blijft

en dit keert ook weer eens terug

 ←  ←  ←  ←  ←  ← 

   

               

maar je kunt ook gewoon met elkaar leven.

 

 

Ook in de Meerwijck-kring is dit probleem besproken. Was de Hohorst-kring eenstemmig in de uitspraak dat je in het middengebied kunt opereren nadat je in de uiterste gebieden bent geweest, dus op basis van je bereidheid ook daar méé te reizen, in de Meerwijck-kring was daar geen eenstemmigheid over. Daar werd ook de omgekeerde stelling verdedigd, namelijk dat je best wel eens op de uitersten kunt opereren nadat je in het middengebied samen hebt kunnen leven, dus dat het middengebied de basis is van waaruit je opereert. 

Uit deze discussie zou je kunnen concluderen dat de route en de stellingname

[Blz. 154]

 

me hierin niet alleen afhangt van de problematiek van de jongeren, maar ook van de voorkeursstijl van de groepsleider.

De een voelt zich in de uiterste gebieden nu eenmaal beter thuis dan de ander. Indien de stellingname van het Hohorst-team, namelijk dat je je juist op die uitersten goed moet kunnen bewegen, juist is omdat je daarmee 'de kinderen van de uiterste gebieden' goed kunt opvangen, dan heeft dit consequenties voor de opleiding -- waarover later in dit verslag. 

e. Het probleem van de macht

 

In de Meerwijck-kring is hier uitvoerig over gesproken. De voorlopige eindstand van deze discussie aan het eind van de vierde fase van het project is kortheidshalve als volgt weer te geven. 

Enerzijds is ons (groepsleiders) door de samenleving een zekere mate van rechtsgeldige macht gegeven; deze macht wordt in zekere mate door de jongeren en door ons ook wel aanvaard.

We ervaren dat er voor het realiseren van een aantal doelen en werkwijzen minstens een zekere kracht nodig is. Denk aan de regelhantering, het schoolgaan en huiswerk maken, de bescherming van de rechten van A tegen de bruuskheid van Ben zo meer.

 

We ervaren ook dat het gebruiken van macht en kracht nogal wat problemen oproept: verzet, tegenmacht, contactverlies, stiekem gedrag. We merken dat gebruik van macht de dialoog kan belemmeren.

Ideaal gezien zou de dialoog machtsvrij moeten zijn; prima dat Habermas dat als ideaal stelt, die machtsvrije ("herrschaftsfreie") dialoog, maar kunnen wij dar in ons werk mee uit de voeten?

Hoe kun je ooit als groepsleider je macht en het gebruik daarvan uitbannen? Verhul je die macht dan niet? En wat te doen als bewoners met machtsaanspraken aan komen zetten? 

Misschien ligt de oplossing hierin:

beide partijen mogen gebruik maken van hun KRACHT op grond van hun RECHT, maar niet van hun OVERMACHT. Het streefpunt is dan niet de machtsvrije dialoog want dat is niet haalbaart maar de OVERMACHTSVRIJE DIALOOG. Misschien is dat wel haalbaar. 

Dit werd dan ook gekozen als speerpunt voor de volgende fase:

kun ie in de dagelijkse praktijk een overmachtsvrije dialoog waarmaken? en hoe dan?

 

 

Vorige Start Omhoog Volgende