Start Omhoog Volgende

Een sociologische kijk op pedofilie

Ken Plummer, universiteit van Sussex,
uit het Engels vertaald door Edward Brongersma

Deel 1: Afwijkend gedrag als iets betrekkelijks

Wanneer sociologen zich bezig hielden met homosexualiteit, verwierpen ze meestal de klinische, verabsoluterende omschrijving van sexueel afwijkend gedrag. Dat absolute standpunt treffen we aan bij Freud en modernere schrijvers als Socarides. Deze stellen voorop dat elke sexuele handeling een afwijking (perversie) is, .als zo alleen ter wille van zichzelve gepleegd wordt en tenslotte niet leidt tot de vereniging van de geslachtsdelen met die van een individu van het andere geslacht, en dientengevolge tot voortplanting. Freud stelt het in zijn "Inleidende voordrachten" op de volgende manier: 

"We moeten ons goed voor ogen stellen, dat het wezen van de perversie niet ligt in een uitbreiding van datgene, wat sexueel gezocht.wordt, of in het feit dat iets anders de plaats van de geslachtsdelen inneemt, zelfs niet altijd in de afwijkende keuze van het voorwerp van begeerte; het wezen van de perversie ligt enkel en alleen daarin, dat zulke afwijkingen met uitsluiting van andere mogelijkheden gezocht worden. Daardoor wordt de geslachtsdaad als middel tot voortplanting terzijde geschoven. Voorzover perverse handelingen een onderdeel vormen van de uitvoering van het normale geslachtsverkeer, als inleiding daartoe of ter verhoging van de wellust, zon het in werkelijkheid helemaal geen perversies. Dit maakt dat de kloof tussen normale en perverse sexualiteit natuurlijk maar heel erg smal wordt."

Nog vrij kort geleden kon Socarides schrijven 

"Individuen die uitsluitend tot orgasme komen zondor dat er een volwassen partner van het andere geslacht aan te pas komt, dus alleen wanneer het mannelijk geslachtsdeel niet in het vrouwelijke doordringt, lijden aan een storing in hun geslachtelijke functie."

Zulke klinische definities gaan van het standpunt uit, dat er een absoluut begrip bestaat van "normale sexualiteit", gekenmerkt door op voortplanting gerichte heterosexualiteit.Toch staan al veel klinische artsen hier kritisch tegenover, en de meeste sociologen hebben dit uitgangspunt op theoretische en practische gronden aangevochten. 

Theoretïsch: ze hebben er op gewezen, dat het afwijken niet een eigenschap van het gedrag zelf is, maar een kenmerk (of stigma) dat anderen en de persoon in kwestie aan hot gedrag. opdrukken. 

Practisch: zo hebben gewezen op de enorme verscheidenheid van sexuele gedragspatronen in de loop der eeuwen en in verschillende culturen, zelfs wel binnen een en dezelfde cultuur. 

 

Gagnon en Simon, belangrijke woordvoerders van deze opvatting, merken bijvoorbeeld op:

"Er bestaat geen vorm van sexuele activiteit, of hij is ooit wel eens ergens, onder bepaalde verhoudingen of met bepaalde partners,  als afwijkend beschouwd. Je kunt terecht zeggen, dat de term 'sexueel afwijkend gedrag' een menigte van zonden dekt."

Vanuit dit gezichtspunt is niets afwijkend, het heet alleen zo. We mogen dus aannemen dat deze stelling niet alleen toepasselijk is op homosexualiteit, maar evenzeer op fetisjisme, exhibitionisme, sado-masochisme, tra[ns]vestie[tisme] en zelfs op pedofilie. Sociologisch gesproken kan pedofilie niet worden gezien als iets dat in wezen een afwijking is, pedofilie moeten we zien als een stigmatiserende indeling, die historisch is ontstaan in bepaalde soorten van samenleving. Antropologisch en historisch kunnen we zeker samenlevingen aanwijzen waar pedofilie goedgekeurd werd.

Deze sociologische redenering leidt ons dwingend tot de slotsom, dat pedofilie niet gezien kan worden als een gedrag dat onder alle omstandigheden afwijkend is. Misschien zullen de mensen in verschillende tijdperken van de geschiedenis en in verschillende culturele stelsels pedofilie als iets afwijkends zien, maar niets dwingt ertoe, pedofilie altijd zo te beoordelen.

Er schuilt echter een moeilijkheid in deze opvatting:  ze berust op een tot het uiterst doorgevoerd sociologisch relativisme. Ook als sociologen volhouden dat geen enkel gedrag op zichzelf afwijkend is en dat de definitie van afwijking van tijd tot tijd en van systeem op systeem anders zal zijn, dan blijft het kennelijk toch waar dat de meeste sociologen uitgaan van onuitgesproken waardeoordelen  

Daardoor zijn ze bereid sommige vormen van gedrag als niet-afwijkend te erkennen, terwijl  ze stilzwijgend de mening aanhangen dat andere vormen dit wel zijn. Sociologen zijn bijvoorbeeld bereid homosexualiteit te aanvaarden, maar ze zijn niet bereid hetzelfde met verkrachting te doen. Verkrachting levert een interessant voorbeeld van een terrein, waarover het oordeel van sociologen afwijzend blijft.

Hier staan we nu voor een fundamentele moeilijkheid, die zich voordoet bij veel hedendaagse sociologische publicaties over afwijkend gedrag. De oorzaak daarvan is, dat de sociologie wel voorgeeft objectief te zijn, maar in feite diep doordrenkt is met klassiek liberalisme. Net zoals de klinische behandelaars gaan de sociologen bij hun werk van een morele grondslag uit, die alles beheerst; alleen de inhoud ervan is anders. Het geloof dat de heterosexuele bijslaap onvermijdelijk het enige goede is, heeft bij de sociologen plaats gemaakt voor het geloof dat je de mensen moet laten doen wat ze willen, zolang ze maar geen inbreuk maken op de rechten van anderen. Dit standpunt vinden we met veel nadruk uiteengezet in Schur's "Misdrijven zonder slachtoffers",  waar met zovele woorden gepleit wordt voor het niet strafbaar stellen van homosexualiteit. Ook al deelt men dit standpunt niet, dan kan men naar mijn mening toch in alle eerlijkheid volhouden:, dat veel sociologische verhandelingen over afwijkend gedrag beheerst worden door dit moreel liberalisme, dat stilzwijgend wordt aanvaard. En dan moeten we wel de vraag stellen: hoe staat het met de pedofilie wanneer we deze morele maatstaf aanleggen?

Het antwoord ligt nogal voor de hand: slecht. .Algemeen ziet men pedofilie immers als iets dat indruist tegen de beginselen val dit moreel liberalisme, want het kind, dat er met zijn sexualiteit bij betrokken is, wordt niet gezien als een moreel vrij handelend individu, in staat tot overwogen keuze. Daarom moeten de rechten van het kind worden beschermd, net zoals die van andere groepen (bijv. zwakzinnigen) Pedofilie vormt een inbreuk op die rechten. Dientengevolge zien de sociologen pedofilie niet als iets dat onder dezelfde categorie valt als homosexualiteit.

Maar nu komt het klassieke  probleem van het liberalisme te voorschijn: liberalisme is grotendeels een a-sociale theorie die geen drastische hervorming van de maatschappij toelaat. De twee hoofdbezwaren van het moreel liberalisme tegen pedofilie - pedofilie gaat samen met verleiding en gaat samen met uitbuiting - mochten wel eens zorgvuldig getoetst worden. Over elk van die beide punten wil ik me hier wagen aan enkele voorlopige opmerkingen.

1. Het argument van de verleiding

Het argument van de verleiding kan twee vormen aannemen: een zwakke en een sterke. Zwak is de stelling als men er van uitgaat dat de pedofiel in de pedofiele relatie weloverwogen, met voorbedachten rade en meestal met geweld, het kind gaat bewegen tot sexuele omgang.

Dit is de ingeburgerde vaste voorstelling van de kinderlokker, die een vreemd kind op straat aanrandt of lastig valt. De onjuistheid van deze voorstelling wordt gewoon aangetoond door de meeste feitelijke onderzoekingen op dit gebied. In het volgende onderdeel van dit artikel zal ik daarop nog terugkomen. Ik kan me persoonlijk niet indenken dat iemand ooit een goed woord zou overhebben voor afgedwongen sexuele contacten met kinderen. In feite schijnen die ook vrij zelden voor te komen. 

Afgezien hiervan gaan de sterke argumenten met betrekking tot de verleiding van de gedachte uit, dat een kind niet tot oordeel in staat is, dat kinderen onverantwoordelijk zijn en niet bij machte een eigen beslissing te nemen. Daaruit volgt dan, dat geen kind ooit uit eigen wil deelneemt aan sexuele handelingen met volwassenen. Het lijkt me dat je in antwoord op deze speciale twijfelpunten twee soorten van redenering kunt volgen, die het probleem van de pedofilie in de kern raken. De eerste richt zich op de rechten van kinderen en al wat daaraan vast zit; de tweede richt zich op de betekenis die onze samenleving aan sexualiteit hecht.

Sinds het begin van de jaren zeventig is steeds meer discussie ontstaan over de rechten van kinderen. De veronderstelling dat kinderen in onze samenleving pas op een bepaalde leeftijd een bepaalde graad van ontwikkeling kunnen bereiken en dat ze in het algemeen maatschappelijk onbeholpen zijn, niet in staat tot zelfstandig redelijk gedrag, wordt daarbij in het algemeen verworpen.

Terecht spreekt John Holt in Zijn "Escape from Childhood" de gedachte uit, dat de houding die onze samenleving tegenover kinderen aanneemt, wel eens een bijzonder onderdrukkende zou kunnen zijn. Dart we kinderen in onze samenleving zien als een aparte groep, is misschien zelfs een vrij moderne uitvinding. Holt wijst erop, dat kinderen veel beter in staat zijn verantwoordelijkheid te dragen, en in een groot aantal gevallen beter tot oordelen bevoegd zijn, dan we plegen te denken. Bijvoorbeeld als het gaat om het inrichten van een huis, over werk, over de verzorging van hun uiterlijk, over de keuze van mensen die op hen moeten passen en over reizen. 

Wanneer we dit soort dingen aan kinderen overlaten - zegt Holt - zelfs als  ze nog heel jong zijn, dan zien we hoe ze verantwoordelijkheid op zich nemen en op deze terreinen tot een oordeel komen op een manier, die we ons nu nog maar nauwelijks kunnen voorstellen. Sexualiteit zou dan een gewoon een van de terreinen kunnen worden. Op het ogenblik achten we kinderen niet tot oordelen bevoegd over hun gevoelsleven en hun sexualiteit. maar betogen als dat van Holt en al de voorstanders van de rechten voor kinderen in het algemeen, zullen het inzicht doen veld winnen, dat kinderen heel best tot een oordeel op deze terreinen in staat zijn, wanneer we ze daar maar voldoende toe aanzetten.

Doordat we echter de sexualiteit als een heel apart terrein zien, is het probleem natuurlijk  ingewikkelder. De sexuele onschuld van kinderen blijft een mythe, of in elk geval een geloof waaraan zeer veel volwassenen hardnekkig blijven vasthouden, ook al heeft Freud er niet veel van overgelaten. Toch is er tegenwoordig bewijs in overvloed, dat kinderen, zelfs als ze nog erg klein zijn, hee best tot handelingen komen die volwassenen achteraf als sexueel opvatten. Al heel jong kunnen ze een  orgasme krijgen; al heel jong masturberen ze; wanneer ze de kans krijgen voltrekken ze al heel jong de paring. Sex-spel van kinderen is nu een goed bewezen feit. Maar er hangt een waas van geheimzinnigheid en afwijzing om deze kinderlijke sexualiteit

Ouders willen met hun kinderen niet over sex praten, ze willen ze niet de woorden leren om er met begrip over te kunnen praten. En als zo ontdekken dat hun kinderen sexuele omgang met anderen hebbem, doen ze meestal erg boos en omringen dat feit met een gevoel van schuld en vijandigheid. 

Maar in onze studie (waarin we doorgaan op de publicaties van Gagnon en Simon), stellen we nu juist dat sex helemaal niet zoiets bijzonders is als het vaak wordt afgeschilderd. Sex is belangrijk geworden doordat de maatschappij haar als zo belangrijk voorstelt.  Daardoor krijgt sex in onze maatschappij soms zo'n afzonderlijke, haast kritieke rol toebedeeld. Maar die zit niet vast aan het wezen van de sexualiteit; het ligt veelmeer aan de manier waarop de mensen in deze maatschappij de sexualiteit beschrijven. Juist omdat mensen sex voor zo belangrijk houden .- omdat ze er iets aparts van maken waarop je persoonlijke relaties kunt vastpinnen - wordt de sexualiteit van kinderen tot een brandpunt van zorgen.

Maar als sex nu eens niet voor iedereen een almachtige, alles omvattende, allerbelangrijkste aandrift zou zijn, waarom zouden we kinderen dan niet hun sexualiteit laten ontwikkelen op ongeveer dezelfde manier waarop we graag hun verstand, hun waarnemingsvermogen en verschillende andere vaardigheden zien ontwikkelen?  Wanneer ze al vroeg met hun sexualiteit leren omgaan, zou dit een  aansporing kunnen zijn hun emoties en hun eigen relaties tot anderen te begrijpen, en het zou hen in het algemeen helpen, hun rol als maatschappelijke wezens beter te vervullen. 

De vraag wordt dan, of we de sexualiteit van kinderen niet ongeveer op dezelfde manier moeten benaderen als hun leergedrag op andere terreinen. Sexualiteit leren wordt dan net zoiets als leren lopen of leren lezen. Het is alleen omdat we van sex iets parts hebben gemaakt, dat we niet willen begrijpen hoe kinderen op deze manier al heel jong sex zouden kunnen leren.

De twee stellingen, die we hier bespreken, vullen elkaar aan.

In de eerste plaats: volwassenen geloven net aan de mogelijkheid dat kinderen tot een oordeel in staat zijn, en daarom beweren ze dat  een kind enkel door verleiding tot sexuele contacten komt.
En in de tweede plaats: oop het gebied van de sexualiteit willen volwassenen niet geloven dat in het kind sexuele mogelijkheden gegeven zijn, en daarom zien ze elke sexuele omgang van een kind met een volwassene  als iets, dat naar zijn wezen verderf en verleiding is.

Zien we daarentegen kinderen als volwassenen in de maak, in staat veel van hun vermogens al veel vroeger te ontwikkelen dan we gewoonlijk toestaan, zien we verder in hun sexualiteit niet meer dan een aspect van hun mogelijke ontwikkeling in de toekomst, een aspect dat niet belangrijker maar ook niet onbelangrijker is dan de meeste andere, dan begint de gedachte dat kinderen op jeugdige leeftijd tot sexualiteit kunnen worden verleid weg te schrompelen.

Maar ook als de bewering over de verleiding geen stand houdt, dan is daarmee de bewering over de uitbuiting nog niet weggepraat. Dat is waar. Wanneer volwassenen sexuele omgang met kinderen hebben, dan mogen we misschien in veel gevallen niet van verleiding spreken, maar dit neemt niet weg, dat er hier noodzakelijk een ongelijke krachtsverhouding bestaat, die maakt dat de volwassene altijd het kind voor zijn genoegens uitbuit.

2. Het argument van de uitbuiting

Dit wijdverbreide bezwaar komt kortweg hierop neer, dat volwassenen ouder en sterker zijn en bewust zijn geworden van hun eigen sexualiteit; daardoor verkeren ze in een machtspositie, die hen in staat stelt kinderen sexueel te misbruiken in vormen, die niet behoorlijk rekening houden met de sexuele gevoelens van het kind, en die slechts dienen tot bevrediging van de volwassene.

Nu stelt dit begrip "uitbuiting" ons wel voor een aantal problemen. Vooral omdat we in een maatschappij leven met allerlei menselijke betrekkingen die een mogelijkheid tot uitbuiting  in zich dragen. Dat we dit verschijnsel overal om ons heen zien, is intussen nog geen reden om het goed te praten. Ik wil me dan ook zeker niet als verdediger opwerpen van pedofiele relaties in een vorm, die duidelijk en uitsluitend het karakter van uitbuiting heeft. 

In die categorie vallen bepaalde manieren van kinder-prostitutie en sommige soorten verhoudingen op grond van een beroep (zoals in verschillende maatschappelijke diensten en opvoedingsgestichten enz.), waarbij een volwassene in de gelegenheid gesteld is kinderen te misbruiken. Dikwijls moet de wet op deze gebieden ingrijpen. 

Afgezien van zulke gevallen is het evenwel moeilijk te begrijpen wat nu precies onder uitbuiting moet worden verstaan. Willen we het een beetje eenvoudig zeggen, dan is het een toestand, waarbij het ene individu beslist meer voordeel uit de relatie trekt dan het andere. Nu zijn in de meeste relaties wel op de een of andere manier machtsrollen ingebouwd eb -  wel bezien - kunnen ze daarop min of meer uitbuitend zijn, De vraag waar alles om draait is dus: wie trekt er nu voordeel uit deze  speciale relatie en hoe groot is het voordeel dat hij of zij er uit trekt?

Onze samenleving kent enkele voorbeelden van uitbuiting, die dikwijls op dit niveau worden goedgepraat. Zo is er de structuur van de man-vrouw-relatie; het blijkt dat mannen daardoor vrouwen min of meer systematisch kunnen uitbuiten. 

Een ander voorbeeld is de uitbuiting van kinderen in het gezin: heel dikwijls krijgen ouders kinderen uit egoïsme en voeden ze die op uit egoïsme. Binnen het gezin wordt het kind tot een voorwerp: de ouders kunnen het vertroetelen, ze kunnen het "leuk" vinden, ze kunnen het opdirken om aan hun grillen te voldoen, ze kunnen het overal in huis commanderen; bij gelegenheid kunnen ze het afranselen of moet het als zondebok dienen bij moeilijkheden in het gezin; het kind kan gebruikt worden om de verslapte huwelijksband van man en vrouw te verstevigen of als een middel voor volwassenen om een nieuwe en opwindende zin aan hun leven te geven.

Wanneer ze met het kind omgaan als een voorwerp van liefde, van emotie binnen de familiekring, trekken de ouders daar hun voordeel uit; dit hoeft niet noodzakelijk te worden gezien als "iets slechts". Onder veel omstandigheden krijgt het kind tot zijn voordeel, voeding, kleding, een gevoel van geborgenheid en een tehuis, waaruit het zich in vele richtingen kan ontwikkelen.

We kunnen dus wel aannemen dat ouders ook eigen voordeel uit hun kinderen trekken, maar dit betekent niet noodzakelijk dat ze hun kinderen uitbuiten. Per slot van rekening trekt het kind immers veel voordeel uit het behoren tot een gezinsverband.

Van pedofilie kan hetzelfde worden gezegd. Misschien zijn er veel gevallen waarin volwassen mensen opzettelijk en booswillig kinderen gebruiken voor het bevredigen van hun lust, zonder respect voor het kind. Maar als tegenstanders van pedofilie dit verschijnsel aanvallen omdat het neerkomt op uitbuiting, dan mag je daartegenover niet vergeten de vraag te stellen wat voor voordeel het kind uit zo'n relatie trekt.

Meestal heeft men niet zo'n hoge dunk van dat voordeel. Maar voor Englington en andere voorvechters van "Griekse liefde" zijn die voordelen duidelijk.

"Wanneer Griekse liefde op verantwoorde wijze wordt beleefd, dan helpt ze de jongen door een levensperiode heen, die werkelijk moeilijk voor hem is en waarin zijn verhouding tot de wereld der volwassenen in de waagschaal ligt."

In elk geval kunnen we ons voorstellen dat pedofilie in sommige gevallen

a. het kind helpt aan een vertrouwelijke omgang met volwassenen buiten het beperkte kringetje van het eigen gezin, en op die manier de opdeling van de maatschappij in leeftijdsgroepen tegengaat;

b. het kind helpt bij zijn emotionele en sexuele ontwikkeling wanneer de ouders op dit gebied in hun taak tekort schieten; en

c. het kind helpt in het vinden van vervangende ouderfiguren en ouderlijke leiding wanneer het in dit opzicht door de ouders verwaarloosd wordt.

En we mogen ook niet helemaal voorbaij gaan aan de voordelen voor hen, die "oud en eenzaam" zijn.

Ik kan dit deel van het artikel misschien het beste afsluiten met een wat lang citaat uit het werk van een bekend schrijver, die er openlijk voor uitkomt pedofiel te zijn en die tegelijk een bekend anti-autoritair opvoeder is. Ik bedoel Paul Goodman, die in een onlangs verschenen boek opmerkt:

"Mensen vragen me dikwijls: wat is er toch mis met onze scholen; waarom hebben ze zo'n geestdodende invloed op een groot deel van de jeugd en fnuiken ze haar belangstelling en creativiteit?
Ik heb daar als opvoeder veel over geschreven, zonder ooit helemaal te zeggen wat ik er werkelijk van dacht. En dat is dit: een goede verhouding tussen leraar en leerling is onvermijdelijk sexueel getint. Een gezonde erkenning en een creatief gebruik van  zo'n sexueel contact vormen de grondslag waarop de persoonlijkheid van de jeugdige mens en zijn aanleg opbloeien.
Een komt er een tijd misschien, waarin wetenschappelijk onderzoek het bewijs zal aanbrengen dat een sexueel bevredigd, sexueel gelukkig jong mensenkind op school opbloeit als een roos.
Een sexuele verhouding met een geliefde leraar doet een opgroeiende jongen geen kwaad. Zo'n meester-leerling verhouding, waarin de leraar de jongen net zo goed met sex vertrouwd maakt als met andere aspecten van verstand en geest, vindt haar bekroning als de jongen uitgroeit tot een gerijpt heterosexueel, die zijn leraar niet langer nodig heeft."

Laat ik alles nog eens samenvatten: sociologische opvattingen hebben het absolute begrip "afwijkend gedrag" verworpen; zo gezien bestaat er geen noodzaak meer, pedofilie als "afwijkend gedrag" te beschrijven. In hun redeneren gaan sociologen echter dikwijls principieel uit van lierale stellingen; zo gezien zullen ze waarschijnlijk pedofilie (anders dan homosexualiteit: een misdrijf zonder slachtoffer) als een probleem blijven beschouwen. Ik trachtte evenwel aan te tonen, dat de twee standaard-bezwaren van de liberale moraal (kinderen worden verleid, kinderen worden uitgebuit) misschien nogal zwak staan.

Start Omhoog Volgende