[Home]     [Up]     

Met kromme taal kun je niet recht denken 

[*1]

door John L. Randall

Hoe je genoemd wordt, wat maakt het uit;
wat we een roos noemen zou anders geheten
nog even lieflijk geuren.

William Shakespeare in Romeo en Ju/ia

Shakespeare tegenspreken is altijd een linke zaak, en dat is het al helemaal wanneer je als ik in zijn eigen streek woont. Toch voel ik me genoopt te zeggen dat de schrijver er in dit geval glad naast zat. Hoe dingen genoemd worden is uitermate belangrijk omdat hoe je een ding noemt vaak beslist over de houding die we tegenover het ding zelf aannemen. Een paar jaar geleden ontwierpen een paar leerlingen van me uit de zesde klas [*2] voor het vak psychologie een proef; die hield in dat ze de etiketten verwisselden op flesjes parfum om die vervolgens het publiek aan te bieden met de vraag om een reactie. Hun bevinding was dat bijna steeds de ontvanger reageerde op wat het etiket hem vertelde en niet op wat in feite in het flesje zat. Het beginsel "wee degene die eenmaal een slechte naam heeft" (of andersom een goede, want die kan meteen geen kwaad meer doen) is wel bekend in de reclamewereld, natuurlijk. Ik heb er hoegenaamd geen twijfel over dat Shakespeare's roos mooi anders gegeurd zou hebben als de ruiker een blinddoek voorgehad had en verteld was dat ie een stinkdier naderde!

Op het gebied van menselijke seksualiteit onthullen de woorden die we gebruiken maar al te duidelijk de vast in het zadel zittende houdingen van onze cultuur .We leven in een samenleving die sterk afwijzend staat tegenover seks. Deze opmerking mag sommige lezers verrassend in de oren klinken, zeker nu de jaren '60 en '70 de naam hebben gekregen ons in een meer verlicht tijdsgewricht te hebben binnengeleid. Toch zijn, ondanks de alleszins reële veranderingen die zich in die periode hebben voorgedaan, onze onderliggende houdingen in de grond nog steeds afwijzend. In 1976 presenteerde de National Council for Civil Liberties [*3] zijn bevindingen aan de Criminal Law Revision Committee [*4] en opende met de volgende opmerkingen:

Een van de meest zinledige overtuigingen die menigmaal te horen zijn over onze samenleving, is dat het een 'toegeeflijke' samenleving is. Deze term wordt zelden nader omschreven. Het is waar dat zekere hindernissen om te komen tot seksuele activiteit verlaagd zijn, maar de hoge drempel van schuld die velen bevangt ontwricht al te vaak relaties en gedragingen en brengt alleszins gerechtvaardigde seksuele vrijheden buiten het bereik van velen. De botte werking van de wet is nog steeds een ontmoedigen van bepaalde seksuele bezigheden ook als er geen schade voor wie dan ook is vast te stellen. Het zou even juist zijn om te zeggen, zoals Anthony Grey van de Sexual Law Reform Society [*5] onlangs deed, dat onze samenleving een onderdrukkende is.

Onze diep gewortelde afwijzende houding tegenover seks komt zeer duidelijk tot uiting in de woorden die we gebruiken. Een mop over seks wordt een vieze mop genoemd; en een oudere man die zich voor seks interesseert heet een vieze oude man. Naar masturbatie wordt nog steeds verwezen met zelf-bevlekking en de nachtelijke zaadlozing wordt als pollutie [*6] gezien. Van een man die gemeenschap heeft met een meisje dat nog maagd is wordt gezegd dat hij haar gedefloreerd heeft, een aanduiding die oppert dat het gaat om het vernietigen of in waarde verminderen van een plant door alle bloemen er vanaf te plukken. Van het meisje zelf wordt gezegd dat ze haar maagdelijkheid heeft verloren, alsof iets kostbaars van haar vernield is. Als we positief stonden tegenover seks zouden we veeleer van haar zeggen dat ze een nieuwe en verrijkende ervaring had opgedaan. Als het om seks gaat is de taal die gebruikt wordt bijna altijd die van verlies, viezigheid, bezoedeling of vernieling.

Nog een blijken van deze negatieve houding ligt in het gebruik van seksuele woorden als scheldwoord. Een schooljongen die kwaad wordt kan zijn makker zeggen een ander te gaan verneuken of noemt hem een lul. Zulke zegswijzen zouden niet als kwetsend worden beschouwd als we die seks niet als iets kwalijks of smerigs zagen. We raken iemand niet door hem een neus te noemen of door hem te zeggen met een ander te gaan eten. Seksuele woorden worden vaak gebruikt als agressieve taal, en Paul Fussell heeft gewezen op het opmerkelijke gedeeltelijk samenvallen van de taal der krijgsverrichtingen met de terminologie waarmee vrijen beschreven wordt; bij beide vind je termen als aanval, stoot, erin steken en penetreren.

D.H. Lawrence heeft een dappere poging gedaan de oude Engelse woorden voor seksuele activiteiten weer hun eigenlijke plaats in onze woordenschat [*7] te geven en ze te ontdoen van de ondertoon van smerigheid en agressie. Er is tenslotte geen logische reden waarom het woord neukpartij ook maar iets minder aanvaardbaar zou dan zijn Latijnse equivalent copulatie. In Lady Chatterley 's Lover gebruikte Lawrence het verboden woord in zijn oorspronkelijke betekenis, als aanduiding voor de handeling waardoor we allemaal op de wereld zijn gezet. Het enige onmiddellijke resultaat was dat het boek terstond verboden werd door de Minister van Binnenlandse Zaken. Het bleef verboden voor de eerstvolgende dertig jaar. Om met Aldous Huxley te spreken: "De reuzin Men gooide gauw haar enorme hoepelrok over hem (Lawrence) heen en bracht hem met geweld tot zwijgen."

Het probleem met de Engelse woorden, zegt Huxley, is dat ze te duidelijk zijn; levendig brengen ze ons precies voor de geest wat we, negatief ingesteld tegenover seks als we zijn, proberen te ontwijken:

De vroege training heeft de automatische reacties van de normale burgerman en diens vrouw zo ingesteld dat ze telkens huiveren als een van deze woorden wordt uitgesproken. Want deze woorden brengen de geest in een direct contact met de lichamelijke werkelijkheid die hij op het wanhopige af verlangt te negeren. De vage omschrijvingen en de meerlettergrepige woorden der wetenschap brengen de geest niet in zo'n directe aanraking. Het zijn nog slechts wiskundige symbolen, bijna zonder levende, lijfelijke betekenis...

Lawrence zelf heeft nooit helemaal kunnen bevatten waarom zijn boek verboden was. "Ik sta versteld van dit afgrijzen over niks dan een woord, een gewoon eenvoudig woord voor een gewoon eenvoudig ding", schreef hij in 1929. Niet oninteressant is dat Lawrence, niettegenstaande de weerstand die zijn werk ondervond van de kant van Christenen, zichzelf als "diep godsdienstig" beschouwde. Voor Lawrence was het menselijk lichaam - maar dan helemaal en niet alleen wat er boven de gordel van overblijft - een getuigenis van het werk van de Schepper:

Wie de God ook was die ons gemaakt heeft, Hij heeft ons wel compleet gemaakt. Hij stopte niet bij de navel en liet niet de rest van het karwei aan de duivel. Het is al te kinderachtig.... je kunt toch niet ineens gaan zeggen dat alle woorden die onder de navel thuishoren smerig zijn.

Logisch gezien valt tegen het betoog van Lawrence niets in te brengen; maar onze reacties op seksuele woorden komen ook niet voort uit logica maar uit een reactie in de onderbuik. Huxley, die een heel wat beter psycholoog was dan Lawrence, had er oog voor waar deze gevoelens dan wel uit voortkomen: we zijn allemaal in onze vroege kindertijd geconditioneerd, precies zoals de hondjes van Pavlov zo geconditioneerd waren dat ze gingen kwijlen als het belletje rinkelde:

Elke keer dat hun vertrouwde "porno "-belletje rinkelt, gaan de op correct denken geconditioneerde ontucht-speurneuzen schuimbekken. En ongelukkigerwijs zijn ze in de gelegenheid om meer te doen dan schuimbekken alleen; ze kunnen onze brieven openen, onze boeken in beslag nemen en onze foto's verbranden. Wat is daaraan te doen? Misschien dat professor Pavlov degene is die het ons zou kunnen vertellen.

Sinds Huxley deze woorden schreef hebben de "wetenschappelijke meerlettergrepige woorden", die gebruikt worden voor het beschrijven van seksueel gedrag, zich verbazend snel vermenigvuldigd, wat er wellicht op wijst hoezeer wij er behoefte aan hebben over seks te praten zonder dat we er daadwerkelijk mee in aanraking komen. Het zal de meeste lezers verbazen te vernemen dat woorden als homoseksueel, lesbienne, pedofiel. sadist. masochist en fetichist een eeuw geleden onbekend waren. De meeste ervan waren afgezien van medische kring zelfs nog onbekend in de jaren '30. Het is leerzaam eens te proberen deze woorden op te zoeken in de Oxford English Dictionary [*8] van 1933; je zult er nauwelijks een van vinden. Tegen de tijd dat de druk van 1989 uitkwam waren al deze woorden echter opgenomen in het algemene spraakgebruik. Dit feit alleen al vertelt ons beslist iets over hoe onze houdingen tegenover seksualiteit veranderd zijn de laatste 50 .jaar .

Het zich rijkelijk voortplanten van wetenschappelijk jargon om het menselijk geslachtsleven te beschrijven is onderdeel van een algemene trend van mensen indelen en benoemen. William James verdeelde mensen in "hardvochtige" en "zachtmoedige" types, Kretschmer in "cycloïden" en "schizoïden", de endocrinologen in "thyroïde", "pituïtarische" en "adrenale" persoonlijkheden, en Jung in "introverte" en "extraverte". En terwijl de algemeen-psychologen druk doende waren mensen aldus te benoemen, waren de eerste seksuologen even druk bezig classificatiesystemen te ontwerpen voor het seksuele gedrag van de mens. Het woord lesbienne verscheen voor het eerst in Rilling 's Medical Dictionary [*9] in 1890 en masochist in Dunglison 's Medical Dictionary in 1893. Fetichisme en Pedofilie schijnen te zijn opgekomen bij Richard Freiherr von Krafft-Ebing (1840-1902) en in het Engelse taalgebied te zijn geïntroduceerd door de werken van Havelock Ellis (1859-1939) .De term homoseksueel werd in 1869 voorgesteld door een Hongaarse arts, Karoly Maria Benkert, die schreef onder het pseudoniem K.M. Kertbeny. Een zeldzaam ongelukkig bedenksel was dit wellicht.

De laatste tientallen jaren hebben geen vermindering van dit proces van etiketten plakken te zien gegeven; de opmars van de wetenschappelijke lange woorden gaat in tempo door. John Money, hoogleraar in de medische psychologie en wetenschappelijk medewerker kindergeneeskunde aan de John Hopkins Universiteit te Baltimore, heeft een hele stapel seksuele vakwoorden in zijn boek Love and Love Sickness [*10] , verschenen in 1980. Hij introduceert het woord seksosofie, dat zoiets als "filosofie van de seks" zal moeten voorstellen, en catalogiseert niet minder dan 28 "parafilieën", het woord dat hij gebruikt voor het aanduiden van elke seksuele impuls die afwijkt van wat als het normale oogmerk ervan beschouwd wordt. Money's parafilieën bevatten zulke pareltjes als acrotofilie (voorkeur voor een partner met een geamputeerd been), narrtofilie (genieten van erotische praatjes) en pictofilie (genieten van "vieze" plaatjes). 

Ongetwijfeld zullen velen die zich tot op heden voor volstrekt normaal hebben versleten tot hun verbazing ontdekken dat ze in de ene dan wel de andere van deze laatste twee categorieën thuishoren. Meer recent hebben Dewaraja en Money de term formicofilie uitgevonden en die duidt op de afwijking van een knaap in Sri Lanka die zich in staat van opwinding bracht door mieren over zijn penis te laten krioelen. Ik betwijfel of er nog erg veel gevallen van precies deze parafilie zullen worden ontdekt!

Aan de ene kant hebben we dus de goede oude Engelse woorden die als smerig beschouwd worden en die in beschaafd gezelschap niet gepast zijn. Aan de andere kant hebben we de wetenschappelijke lange woorden die zich vandaag de dag voortplanten als de konijnen in een veld boerenkool. Er lijken bar weinig woorden te zijn voor menselijk seksueel gedrag die niet in één van deze twee categorieën vallen. Ik geloof dat dit een zeer ongezonde situatie is. Om het precies te zeggen, ik denk dat het in gebruik nemen van zo veel wetenschappelijk jargon voor het beschrijven van verschillende klassen mensen een kwaadaardige uitwerking heeft gehad op de twintigste eeuwse houdingen ten opzichte van seks.

Laten we het woord homoseksueel als voorbeeld nemen. Het denkbeeld van de homoseksueel als een apart mensentype schijnt vrijwel onbekend te zijn geweest tot Krafft-Ebing het aan het eind van de negentiende eeuw brede bekendheid gaf. leder die Suetonius heeft gelezen zal ermee bekend zijn dat de Romeinse keizers hun seksuele pleziertjes gewoonlijk min of meer zonder onderscheid met jongens en meisjes hadden. Er waren duidelijk figuren die de ene sekse verkozen boven de andere, maar er was geen duidelijk idee van een apart homoseksueel type. 

Door heel de middeleeuwen heen kwamen homoseksuele praktijken voor, in het bijzonder in kloosters waar geen vrouwen voorhanden waren, maar nogmaals, een denkbeeld dat de mannen die dit praktizeerden ergens in verschilden ten opzichte van de rest van het mensdom bestond niet. Op zekere handelingen zoals sodomie (anaal verkeer) stond de doodstraf, maar die werd toegepast ongeacht of de daad had plaatsgevonden tussen twee mannen dan wel tussen een man en zijn vrouw. Het was de handeling die als kwalijk werd beschouwd en niet de seksuele oriëntatie van de betrokkenen. Nog tot de Eerste Wereldoorlog was het voor mannen mogelijk elkaar liefdesbrieven te schrijven en hun gevoelens te uiten door elkaar in het openbaar te omhelzen zonder raar gevonden te worden of als verkeerd te worden gebrandmerkt. Deze gelukkige toestand is droevig genoeg verleden tijd; daar hebben Krafft-Ebing en zijn navolgers voor gezorgd.

Zodra het denkbeeld van de homoseksuele soort zich goed en wel genesteld had in de algemene opvatting, werden mannen bang om hun gevoelens voor elkaar te uiten, omdat ze dan als "een van hen" zouden kunnen worden bestempeld. leder die ooit schooljongens heeft begeleid zal weten dat een van hun grootste angsten die is dat ze wel eens homoseksueel zouden kunnen zijn: "Ik droomde laatst zo raar, denkt u dat ik homofiel zou kunnen zijn?" 

In hun wanhopige verlangen zichzelf en hun makkers maar te bewijzen dat ze niet van de gevreesde soort zijn, wagen ze zich aan allerlei macho ondernemingen met als resultaat maar al te vaak moeilijkheden met de politie en de schoolleiding. 

Maar afgezien van wat zeldzame types met een gestoorde hormoonhuishouding bestaat er waarschijnlijk niet zoiets als een homoseksueel. Ieder menselijk wezen is in staat tot liefde en ieder menselijk wezen kan zich erotisch aangesproken voelen door een liefdevolle toenadering, of die nou komt van iemand van de eigen sekse of van de andere. Het idee van homoseksualiteit als een diep geworteld en blijvend kenmerk van je persoonlijkheid is een mythe die geheel voor rekening komt van de psychologie van de twintigste eeuw.

Het treurspel is dat duizenden jongeren, als ze zich er bewust van worden dat ze erotische gewaarwordingen hebben naar seksegenoten, het etiket dat de samenleving hen opplakt gaan aanvaarden. Op de homoseksuele ontmoetingsplaatsen van Londen en andere grote steden kun je jongens zien rondwaren van amper dertien. Ze hebben zichzelf ervan overtuigd dat ze blijvend homoseksueel zijn en de volgende stap is dat ze lid worden homofielenclubs en voornamelijk optrekken met anderen die dezelfde overtuiging zijn toegedaan. 

We hebben allemaal echt een behoefte te merken dat we ergens bij horen. Het geloof van de school.jongen dat hij homo is kan maar al te gemakkelijk een voorspelling worden die zichzelf waarmaakt, want als je gelooft dat je bepaalde geestelijke kenmerken hebt zul je waarschijnlijk ook gedragspatronen ontwikkelen die dat geloof plegen te bevestigen. Door zichzelf als "homo" te etiketteren, sluit de knaap elke mogelijkheid uit dat hij zich tot meisjes aangetrokken voelt, en spoedig neemt hij het taaltje en de maniertjes van de homoseksuele subcultuur over. Eenmaal daarin komt hij er waarschijnlijk nooit meer uit ook.

De regelrechte absurditeit van deze situatie drong een paar jaar geleden tot me door toen ik een brief las in de Lieve Lita-rubriek van een seksvoorlichtingsblad. Uit de lange brief van een jongeman van midden twintig kwam naar voren dat hij zich altijd als homoseksueel had beschouwd en dat hij actief was geweest in de homovereniging aan zijn universiteit. Absoluut plotseling en onverwacht was hij nu verliefd geworden op een meisje! Het hele beeld dat hij van zichzelf had was aan het wankelen geraakt en hij wist niet wat hij met de situatie aan moest. 

Wat uit deze geschiedenis naar voren komt is natuurlijk wel de onzinnigheid van het etiket dat hij in de eerste plaats zichzelf opgeplakt had. Ik denk dat onderwijzers die te maken krijgen met seksuele opvoeding kinderen ervoor zouden moeten waarschuwen dat ze in hun leven bij tijden tot vertegenwoordigers van elk van de seksen aantrekkingskracht kunnen ervaren, maar dat dit niet betekent dat ze nu eenmaal homoseksueel of heteroseksueel zijn. Ze zouden moeten worden aangemoedigd zich de vrije keus voor te behouden en zich niet gedwee te laten vangen in een van die bedachte perken, afgepaald met dure wetenschappelijke woorden of hun alledaagse evenknieën. We zouden ernaar moeten streven een samenleving te scheppen waarin niet langer clubs voor homoseksuelen hoeven te bestaan doordat mannen en vrouwen niet langer ingedeeld worden in termen van hun seksuele reacties. Het zal een samenleving zijn waarin mensen als persoon worden behandeld en niet als exemplaar .

In de geneeskunde gebruikt men de term virus voor een bestaansvorm die de lichaamscellen binnendringt en de erfelijke eigenschappen zo herprogrammeert dat de cellen steeds meer van die virussen gaan produceren. Op die manier kunnen virussen zichzelf kopiëren en over duizenden jaren van persoon op persoon overgaan. Meer recentelijk is de term computervirus in gebruik geraakt om iets dergelijks in de wereld van de techniek aan te duiden. Een computervirus is een programma dat via de ene computer naar de andere gaat, zichzelf kopieert en het normale functioneren van de machines in de weg gaat zitten.

 Ik denk dat de tijd ervoor rijp is om het virus-denkbeeld uit te breiden naar het terrein van de psychologie. Met het oog daarop zou ik graag het begrip psychovirus definiëren als een idee of samenstel van ideeën dat, eenmaal goed genesteld in iemands geest, daaruit extreem moeilijk te verwijderen is en dat van de ene persoon op de andere kan overgaan, in het bijzonder in de loop van het conditioneren, de opvoeding en het onderwijs. 

Anti-semitisme zou een voorbeeld zijn van bedoeld virus; treurig genoeg is het zelfs vandaag nog niet dood. Afwijzend staan tegenover seks een ander; vele eeuwen terug infecteerde het de hele westerse beschaving en tot op de dag van vandaag richt het verwoestingen aan in de levens van duizenden. In verdere hoofdstukken van dit boek zullen we de geschiedenis onderzoeken van hoe dit virus zich verbreid heeft, in het bijzonder hoe het de wijze waarop kinderen worden behandeld heeft aangetast.

Zal het ooit mogelijk zijn onze beschaving te ontdoen van het anti-seksvirus? Misschien, maar een gemakkelijke opgave zal het niet zijn. Biologische virussen als waterpokken is men slechts de baas geworden na het jarenlang toepassen van rationeel denken en empirisch onderzoek. Zolang men bleef hechten aan oude mythen omtrent de herkomst van ziekten, tierden deze ziekten welig voort. Op het gebied van de menselijke seksualiteit is de ontwikkeling van rationeel onderzoek nog nauwelijks op gang gekomen. De grote pioniers van de seksuologie kunnen op de vingers van twee handen geteld worden, en degenen die tot belangrijke inzichten zijn gekomen (Freud, Hirschfeld, Kinsey, Masters en Johnson) zijn danig door het slijk gehaald om hun inspanningen.

Streng en onpartijdig onderzoek is de enige weg om nauwkeurige kennis te krijgen omtrent de wereld waarin we leven, en het menselijk seksueel gedrag valt daar ook onder . Thomas Henry Huxley heeft ons in een vaak aangehaalde passage aangespoord om: "Voor de feiten neer te zitten als een klein kind; wees bereid elk vooropgezet idee los te laten; volg nederig waarheen de natuur je ook leidt, of je zult niets Ieren."

Dit is de ware geest der wetenschap en het is deze geest die ons in staat heeft gesteld de bouw van het atoom te begrijpen, de werking van het zonnestelsel en de chemie van de levende cel; maar slechts zelden is hij toegepast bij materie die met seks van doen heeft. Wat we in de plaats daarvan hebben gekregen, dat is een vloedgolf geweest van boeken, vlugschriften en tijdschriftartikelen, een enkele keer met de claim meer wetenschappelijk van gehalte te zijn dan andere, maar meestal niets belangwekkenders tot uitdrukking brengend dan de vooroordelen van de auteurs ervan. Dit geldt in het bijzonder als blijken van kinderlijke seksualiteit het onderwerp zijn. Op dit gebied schijnt het zelfs de experts zwaar te vallen om helder te denken. Hun denken wordt net als bij ons allen verduisterd door het anti-seksvirus.

In een befaamd boek dat verplichte stof zou moeten zijn voor elke zesde-klasser [*11], heeft Robert H. Thouless de verschillende subtiele manieren besproken waarom wij onszelf en anderen misleiden door de gewoonte om "krom te denken" .Een van de belangrijkste manieren waarop we dat doen komt voort uit het ge9ruiken van emotioneel gekleurde taal. Woorden als "bastaard" en "nikker" hebben een gevoelsmatige ondertoon waarin afkeuring besloten ligt; ze delen daardoor veel en veel meer mee dan alleen hun feitelijke inhoud. Thouless wijst erop dat dezelfde eigenschappen van een kerel kunnen worden omschreven als vastberadenheid door degenen die achter hem staan, en als koppigheid en eigenwijsheid door degenen die tegen hem zijn. Emotioneel gekruide taal overheerst speciaal in bijna alle literatuur die met seksualiteit in de kindertijd van doen heeft.

Twee voorbeelden van emotioneel gekleurd woordgebruik die regelmatig voorkomen in de publicaties over seks zijn de woorden perversiteit en misbruik. Beide woorden hebben geen enkele feitelijke of wetenschappelijke betekenis; ze drukken louter de afkeur van de schrijver uit. Wat de een ziet als een perverse seksuele handeling, kan een ander volkomen normaal voorkomen. 

In de Victoriaanse tijd werd zelfbevrediging als perversiteit beschouwd; vandaag zullen de meesten het, zeker. bij geslachtsrijpe kinderen, als een volkomen normale bezigheid zien. Kinsey stelde vast dat onder Amerikaanse arbeiders zoenen, liefkozen en langdurig voorspel veelal als perversiteit werden gezien, terwijl de meer geschoolde delen van de bevolking deze dingen normaal vonden. 

De schilderingen op Griekse vazen laten zien dat anaal verkeer in het oude Griekenland geen abnormale bezigheid werd gevonden, terwijl in het Engeland en Amerika van de twintigste eeuw velen het waarschijnlijk een perversiteit zullen achten. Het woord perversiteit heeft dus duidelijk geen vastliggende betekenis; het betekent wat een spreker of diens cultuur ook maar wenst dat het betekent. Het is zo'n nonsenswoord uit Alice in Wonderland en zou in serieuze boeken over seksualiteit niet horen voor te komen.

De laatste jaren is de markt overspoeld met boeken en artikelen over het "seksueel misbruiken van kinderen"I .Dit schijnt werkelijk de grote obsessie te worden van de laatste jaren van de twintigste eeuw. Mijn woordenboek omschrijft misbruik [*12] als volgt: "verkeerd gebruik; slechte behandeling; verkeerde gewoonte; gemene of honende taal; smaad; schending; verdraaien van bedoeling."

Kortom, misbruik lijkt vrijwel dezelfde betekenis te hebben als perversiteit. En ook weer ontdekken we dat wat in de ene cultuur als misbruik wordt beschouwd in de andere een volkomen normale bezigheid wordt gevonden. Ford en Beach vertellen ons dat de Hopi Indianen van Noord-Amerika en de Siriono van Zuid-Amerika geregeld hun eigen kinderen seksueel bevredigen, net als ook de Kozakken doen die benoorden de Kaspische Zee leven. Moeders op het eiland Alor in Indonesië "strelen de genitaliën van hun kleintjes tijdens het zogen", en de jongens daar mogen van jongsafaan vrijuit en openlijk masturberen. Als in het Engeland en Amerika van vandaag ook maar iets van dergelijke gedragingen aan het licht zouden komen, zou een indrukwekkend geschreeuw losbarsten, terwijl politie en maatschappelijk werk zouden ingrijpen en het kind zouden onttrekken aan zijn "misbruikende" ouders. Toch is er geen aanwijzing dat de kinderen van Alor, van de Kozakken, de Hopi en de Siriono op wat voor manier dan ook schade ondervinden van hun vroege inwijding in de genoegens van de seksualiteit.

Het ligt slechts in de lijn der verwachting dat populaire kranten emotioneel gekleurde taal gebruiken; ze zijn afhankelijk van het wekken van emoties bij hun lezers teneinde de verkoop te bevorderen. Meer zorgwekkend is het wanneer zulke taal in de vakliteratuur begint door te dringen, want dat suggereert dat bepaalde houdingen en overtuigingen al dusdanig wortel hebben geschoten dat de schrijver ze bekend kan veronderstellen bij zijn lezers. 

De meeste leerboeken over "seksueel misbruik van kinderen" nemen als vanzelfsprekend aan dat alle seksuele contacten tussen kinderen en volwassenen schadelijk zijn en dus een geval van misbruik. In enkele gevallen is zelfs praten met een kind over seks uitgelegd als misbruik, en de boeken wemelen van emotioneel beladen' termen als "slachtoffer"l, "aanrander" [*13], "pervert", en zo meer. 

De betere schrijvers doen niettemin een poging te omschrijven wat ze bedoelen met seksueel misbruik. LaFontaine bijvoorbeeld definieert seksueel misbruik van kinderen als "bij volwassenen horende of seksuele activiteiten waarbij van lichamelijk contact met een kind of adolescent sprake is voor het genot van de volwassene." Vermoedelijk wordt dus een moeder die seksueel opgewonden wordt door het knuffelen van haar kind dat ze aan de borst heeft (zoals velen doen) daarmee een kindermisbruiker, aangezien ze ongetwijfeld genot ontleent aan het lijfelijk contact met haar kind.

Nash en West zijn zich ten volle van bewust van het tendentieuze karakter van de uitdrukking "seksueel misbruik van kinderen"; desondanks zien zij zich blijkbaar genoodzaakt hem toch te gebruiken, teneinde in overeenstemming te blijven met de geest van de tijd:

Deze studie omvat alle vormen van seksueel contact tussen een kind en een volwassene ongeacht of het incident door het kind al dan niet onaangenaam werd gevonden. Voor het gemak hebben wij, als anderen eerder, de uitdrukking "seksueel kindermisbruik" gebruikt met inbegrip van al dergelijke voorvallen, maar zonder de bedoeling daarmee te willen stellen dat ze altijd schadelijk zijn of nimmer uitgelokt door het kind.

Dit lijkt een geval van de wens om van twee walletjes te eten. De term misbruik gebruiken om voorvallen te beschrijven die niet schadelijk zijn, dat is zo zeker als wat een geval van taalmisbruik, en wel een die helderheid van denken slechts in de weg kan staan.

In dit boek zal ik, wanneer ik verwijs naar seksuele handelingen, trachten het gebruik van emotioneel beladen uitdrukkingen te vermijden. Daar helemaal in slagen is niet te verwezenlijken; zelfs Dr. Thouless belandt soms even in emotioneel gekleurde taal. Ik zal echter proberen een helder onderscheid te maken tussen handelingen die volgens ieders normen zonder meer het karakter van misbruik en uitbuiting hebben, zoals verkrachting, en handelingen die als misbruik worden beschouwd omdat onze samenleving ze zo wenst te betitelen. Het vervagen van de verschillen tussen deze twee categorieën heeft naar mijn mening een enorme hoeveelheid verwarring geschapen op het hele terrein van de kinderseksualiteit. Ik zal ook trachten te vermijden mensen etiketten op te plakken al naargelang hun seksuele activiteiten. Woorden als "homoseksueel", "lesbisch", "pedofiel" en zo meer, kunnen heel handzaam zijn als bijvoeglijk naamwoord om een bepaalde bezigheid te beschrijven. Maar gebruikt als beschrijvend zelfstandig naamwoord voor individuele mensen, worden deze woorden - om een emotioneel beladen uitdrukking te gebruiken - door en door kwaadaardig.

[Home]     [Up]