Meer van hetzelfde, of toch anders

De moeizame modernisering van de islam

Richard van Leeuwen, NRC 25 februari 2005 

Alom wordt aangedrongen op vernieuwing van de islam, maar vergeten wordt dat binnen die religie al eeuwen een strijd om hervormingen woedt. De obstakels zijn poitieke repressie en een polemisch vijandbeeld.

Suha Taji-Farouki (red.): 
Modern Muslim intellectuals and the Quran. 
Oxford University Press. 342 blz.  € 74,90

Suha Taji-Farouki en Basheer M. Nafi (red.): 
Islamic thought in the twentieth century. 
Tauris, 387 blz. € 26,45

Nu de spanningen over de radicale islam in Nederland zijn opgelopen, worden moslims herhaaldelijk uitgedaagd het debat met de moderniteit aan te gaan en vooral zo snel mogelijk de ideeën van de Europese Verlichting te aanvaarden. Nu woedt binnen de islam al heel lang een
debat over de positie van moslims in de moderne wereld en hebben zich de afgelopen honderdvijftig jaar belangrijke ontwikkelingen binnen de geloofsgemeenschap voorgedaan.

Die debatten over vernieuwing en continuïteit binnen de islam vormen het onderwerp van 

Islamic thought in the twentieth century, samengesteld door Suha Taji-Farouki en Basheer Naft, en 

Modem Muslim intellectuals and the Quran, door Suha TajiFarouki. 

Het eerste boek biedt leen interessante inleiding in het moderne islamitische denken en de debatten over politiek, economie, mystiek, .vrouwen, het Westen, enzovoorts. Het tweede behandelt een aantal denkers die zich op het delicate terrein van vernieuwende koran-interpretaties begeven. Uit de overzichten blijkt hoe gevarieerd en zelfs gefragmenteerd het islamitische denken in de afgelopen honderdvijftig jaar is geweest. 

Tendensen tot uniformering staan naast plaatselijk georiënteerde stromingen, politieke religieuze groepen tegenover expliciet apolitieke en meer spirituele denkers, anti-westerse houdingen naast verzoeningsgezinde harmoniemodellen. 

Belangrijke ijkpunten zijn 

het werk van de Egyptenaar Mohammed Abdoeh (1849-1905) en 

de Pakistaan & Amerikaan Fazlur Rahman (1919-l988). 

Onder invloed van hun ideeën over sociale hervormingen, islamitisch recht en modern koran-onderzoek zijn er nieuwe denkrichtingen ingeslagen, die echter zeer uiteenlopende vormen hebben aangenomen.

Dit hervormingsdenken wordt bemoeilijkt door een aantal factoren. 

In de eerste plaats ontbreekt een institutioneel centraal gezag dat dogma's geldig of nietig kan verklaren. De islam kreeg vorm in voortdurend debat, omdat er geen kerkelijk instituut bestaat en de gelovigen als individu tegenover God staan, zonder tussenkomst van priesters. Daardoor bleef altijd een spanning 
tussen continuïteit en vernieuwing, dogmatische uniformiteit en verscheidenheid. Natuurlijk hebben zich in de loop der tijd gezagsstructuren gevormd, maar die kwamen maar deels uit de religie zelf voort, en ontstonden veel vaker uit coalities tussen wetsgeleerden en politieke  machthebbers. 

Belangen

In de islamitische geschiedenis hebben staten altijd geprobeerd de aanspraken van de religie te beteugelen en voor eigen belangen in te zetten. De huidige pogingen in Europa om overkoepelende moslimraden op te richten, 'betrouwbare' imams aan te stellen en imamopleidingen te stichten is ook zo'n typisch bestuurlijke reflex, waarmee men hoopt   zowel de organisatie als de ideeën van de gemeenschap te kunnen reguleren. 

Een tweede hindernis zijn de grote geografische verspreiding en culturele verscheidenheid binnen de islamitische gemeenschap. Egypte, India en Indonesië zijn landen met een eigen geschiedenis en zeer uiteenlopende processen van islamisering. Terwijl in de Arabische wereld de discussie na de veertiende eeuw wel enigszins was uitgekristalliseerd, maakten de Aziatische en Afrikaanse islam ingrijpende hervormingsgolven door, soms in reactie op de Europese kolonisatie. 

Het ging om bewegingen die te vergelijken zijn met de Europese Reformatie: een hernieuwde oriëntatie op de bronnen van het geloof en afwijzing van rituele excessen en plaatselijke gebruiken. Ze vertegenwoordigen een zoektocht naar continuïteit en samenhang binnen de gemeenschap op basis van de openbaring en de overleveringen over Mohammed, ten koste van de gevarieerde culturele inbedding. Tegelijkertijd verspreidden zich talrijke soefi-broederschappen, die nieuwe vormen van spiritualiteit verkondigden. Deze historische erfenis heeft geleid tot grote verscheidenheid in praktijken, belangen en discussies binnen de islamitische wereld.

Een derde probleem voor hervorming is de beperking op de interpretatie van de religieuze bronnen, met name de koran. Al in de eerste eeuwen na Mohammed brak een strijd uit over de vraag wie het recht had de koran te interpreteren: iedereen met verstandelijk inzicht, of een selecte groep geleerden. De strijd is destijds beslist in het voordeel van de geleerden, de oelama, die hun monopolie sindsdien niet meer uit handen hebben gegeven. Dat had tot gevolg dat binnen het islamitische denken sterk de nadruk kwam te liggen op letterlijke tekstuitleg en juridische argumentatie, en dat spiritualiteit werd verwezen naar de soefi-broederschappen. 

Pas in de negentiende eeuw werd door de geleerden weer teruggegrepen op het oude idee dat de tekst van de koran, zoals wij die kennen, weliswaar Gods woord representeert, maar dan in een vorm die volgens de regels van de menselijke rede geïnterpreteerd kan worden. Deze tendens wordt versterkt door theorieën uit de westerse tekstwetenschap, waarin wordt betoogd , dat teksten per definitie meervoudig interpretabel zijn. 

Een laatste probleem is dat het vernieuwingsdenken zich voor een groot deel heeft ontwikkeld als antwoord op de westerse politieke en culturele hegemonie en daardoor de gevangene is geworden van een specifieke polemiek. De natie-staten die na de dekolonisatie ontstonden wisten zich niet uit hun ondergeschikte positie ten opzichte van het Westen te bevrijden. Vanaf het begin behoorden de religieuze vernieuwers tot de bewegingen die het Europese juk wilden afwerpen. Het ging hen om een hernieuwde oriëntatie op het culturele en religieuze erfgoed, niet zozeer uit historisch ressentiment of om het verleden te doen herleven, maar op zoek naar vormen van authenticiteit, continuïteit en zelfbeschikking. Het is niet verwonderlijk dat uit deze stromingen ook de 'politieke islam' is ontstaan, die een geestelijk réveil koppelt aan politieke strijd tegen de bondgenoten van het Westen en de westerse seculiere invloed.

Het dilemma van hervormers is dat zij enerzijds deels schatplichtig zijn aan de Europese filosofie, maar zich anderzijds genoodzaakt zien zich tegen het Westen af te zetten. De postkoloniale Arabische regimes zijn in meerderheid seculier en gebaseerd op westerse ideeën over het  staatsbestel en op uit het Westen overgenomen ideologieën. Maar de experimenten met westerse instituties hebben niet de gewenste politieke en economische emancipatie opgeleverd en pogingen om een islamitisch politiek alternatief te vinden zijn meestal met harde hand bestreden.

Morele waarden

Wat overblijft is een anti-westers sentiment dat in morele termen wordt verwoord: het Westen is materialistisch, egoïstisch en niet geïnteresseerd in morele waarden; het streeft naar wereldhegemonie, heeft geen respect voor vrouwen, geeft zich over aan consumentisme, is hypocriet en past zijn morele waarden alleen toe als de eigen belangen ermee gediend zijn. Het is de taak van de islam om al deze verwerpelijke tendensen in te dammen. 

Door deze polemische houding, een afspiegeling van een ongelijke machtsverhouding, wordt het overnemen van het westerse verlichtingsideaal moeilijk. Voor veel moslims is de Verlichting juist de oorzaak van alle ellende: door de Verlichting heeft Europa haar ziel verloren. 

Een interessante conclusie die uit deze beide boeken kan worden getrokken, is dat moslims, juist door hun perifere positie binnen de moderniteit, een groot potentieel voor vernieuwing vertegenwoordigen. Om dat te ontwikkelen zouden de differentiatie, individualiteit en religieuze polemiek weer meer ruimte moeten krijgen. Het erfgoed biedt veel stof tot overdenking, zolang de interpretatie ervan niet wordt gemonopoliseerd door autoritaire wetsuitleggers en ook de spirituele kant van de Islam tot bloei kan komen. 

Een van de grote vragen is of de tendens naar uniformering zal doorzetten en zal leiden tot vormen van strikt dogmatisme of juist grotere individualisering, of dat discussies zich meer zullen beperken tot de nationale en plaatselijke context. Het is hoe dan ook duidelijk dat het nog een tijd zal duren voordat de debatten tot duidelijke oplossingen leiden. De politieke problemen werken conservatisme in de hand en voeden radicale, zelfbenoemde religieuze leiders. Het is immers vooral het gevoel van politieke machteloosheid dat tot radicalisme leidt.