Start Schrijftafel Kind Leestafel Kind

Onderzoek toont aan ...

Voordracht door Dr Frans Gieles op de ledendag van de Vereniging Martijn, 15 juni 2008 

De voordracht duurde een uur en is hier sterk ingekort. Frans liet ons kennismaken met vier in het Duits geschreven onderzoeksverslagen, een probleem, een stelling en een vraag. Een uitgebreider versie, in 2007 voorgedragen in het Engels in Athene en met links, staat hier

1. Michael C. Baurmann, Sexualität, Gewalt und psychische Folgen: Ein Längschnittuntersuchung bei Opfern sexueller Gewalt und sexuellen Norm-verletzungen anhand von angeziegten Sexualkontakten (Wiesbaden, Bundeskriminalamt Forschungsreihe Nr. 15, 1983) 

Summary 

Translated quotes 

Baurmann onderzocht alle 8.058 aangiften wegens ontucht met kinderen in de Duitse deelstaat Neder-Saksen. Eerst zond hij alle 'slachtoffers', meer meisjes dan jongens, een vragenlijst toe, daarna koos hij er op toeval 112 uit voor een nader onderzoek met diepte-interviews, tests en zo meer. Tenslotte vergeleek hij de gevallen waarin het wel en waarin het niet tot een veroordeling was gekomen. Hij zocht naar de beleving en naar eventuele schade van de 'slachtoffers'.

Het laatste woord staat hier tussen aanhalingstekens omdat hij die nauwelijks vond in de eigen beleving van de jongelui:

Geen van de jongens voelde zich slachtoffer of merkte iets van schade. 

Bij de meisjes vond hij 

48% zonder schade, 

18% met lichte schade en 

34% met echte schade, het laatste bijna steeds na geslachtsgemeenschap met oudere meisjes. 

Kijkend naar wat er nu gebeurd was, vond hij

voor 57% onschadelijke licht-seksuele contacten; in deze groep zaten alle jongens. 

Voor 12% vond hij licht-schadelijke verdergaande contacten alleen bij meisjes en 

voor 34% vond hij de schadelijke echt-seksuele contacten voornamelijk bij oudere meisjes. 

Bij de jongens vond hij dus geen, bij de jongere meisjes weinig slachtofferschap, pas bij de oudere meisjes na geslachtsgemeenschap echte schade. Hij concludeerde dat de termen 'schade' en 'slachtoffer' dus niet correct zijn in de meerderheid van de gevallen. Ja, hij vond wel zoiets en noemde dit 'secundaire schade of slachtofferschap', d.w.z.: er waren problemen, niet door het contact zelf maar door het justitieel ingrijpen daarna. 

2. Rudiger Lautmann, Die Lust am Kind, Portrait des Pädofielen, Rüdiger Lautmann, Ingrid Klein Verlag, Hamburg 1994 

Translation of the full text 

Translated quotes 

Lautmann heeft zestig mannen met pedofiele gevoelens en contacten uitgebreid geïnterviewd. Dit waren geen inwoners van een gevangenis of kliniek, maar gewoon vrije burgers die zijn oproep beantwoord hadden. Hij maakt een onderscheid tussen 

"Echte pedofielen'', zij die meldden zich aangetrokken te voelen tot kinderen, ook in seksueel opzicht, 

daders die een plaatsvervangend object zochten voor hun lusten en 

daders met agressief-sadistische inslag. 

Hij schrijft dat hij alleen over de eerste groep schrijft. Hij schat deze op een 5% van de pedoseksueel actieve mannen. Ik (de spreker) schat dit beduidend hoger in. 

Wie al vóór enig onderzoek spreekt van 'fixatie' of 'psychiatrische perversie' krijgt geen enkel inzicht in het verschijnsel. De vraag moet zijn: wat betekent deze voorkeur voor de mensen die 'm hebben? Lautmann raakt er van overtuigd dat er vrijwillige en wederzijdse liefdesrelaties bestaan die geen enkel ingrijpen vragen. 

Van zijn respondenten leert hij dat het hen helemaal niet gaat om een seksueel contact, maar om een 'natuurlijk' contact, het zijn in de nabijheid van het kind. Dit geldt vooral voor de boy lovers; de girl lovers melden vooral esthetische motieven. Een ander verschil is dat de boy lovers hun gevoelens meer beschreven als een identiteit, een woord dat de girl lovers dit woord niet in de mond namen. 

Wat de respondenten opnoemden als 'aantrekkelijk' in kinderen, verschilt nauwelijks van wat in andere typen seksualiteit wordt genoemd. Seksualiteit en geslachtsdelen staan ook helemaal niet centraal in de beleving. Ten aanzien van kinderen voor de puberteit ontbreekt dit aspect volledig; het is het contact en de boeiende dynamiek van het opgroeien dat centraal staat. Expliciete seksualiteit wordt vermeden. De kinderen worden ook benaderd als subject, niet als object. 

Lautmann destilleert uit het materiaal zestien 'seksuele scripts' die kinderen kunnen volgen. Ja, seksuele scripts: seksualiteit is er uit zichzelf in het kinderleven, niet door een ontwikkelingsstoornis, trauma of wat dan ook - het is er gewoon, bij jongens wel iets anders dan bij meisjes: ook kinderen hebben een geslacht. 

Hoewel hij er niet expliciet naar vraagt, krijgt hij van zijn respondenten steeds een ethiek te horen: regels waaraan men zichzelf gebonden acht, een codex. Deze codex blijkt te zijn opgebouwd in de zelfhulpgroepen, die hij dan ook van harte aanbeveelt. 

Een van zijn conclusies is dat pedofilie een verschijnsel op zichzelf is, niet vergelijkbaar met homo- of heteroseksualiteit. De verschillen zijn groter dan de overeenkomsten. 

3. Michael M. Griesemer, Ausmass und Auswirkungen massenmedialer Desinformation zum Stand der Wissenschaften über sexuellen Kindesmissbrauch - am Beispiel einer tragischen klinischen Entwicklunsabweichung; Arbeitsgemeinschaft Humane Sexualität e.V., Gießen, 2004 

Translated, quoted and summarized 

Griesemer beschrijft de omslag in het denken die hij voor Duitsland in het jaar 1987 plaatst. Voordien werd 'het probleem' op een humanistische manier benaderd, nadien viel de nadruk op een medisch-psychiatrische en justitiële manier: seksualiteit en strafwaardigheid. Er begon er een heksenjacht op mensen met 'een bepaalde afwijking'. Deze omslag vond plaats in de massa-media, maar ook bij de professionals. Deze spreken dezelfde taal als de massa-media. Het lijkt erop dat ze elkaar onkritisch napraten. 

Zij gebruiken de term seksueel misbruik van kinderen - een onbruikbare term omdat hij verre van neutraal is en al een hoop (voor)oordelen in zich draagt. Deze omslag is niet gebaseerd op deugdelijk onderzoek; het is een axioma (een stelling die geen bewijs behoeft) dat er ineens is. 

Griesemer ergert zich duidelijk aan de methodologische fouten die hij, vooral sinds 1987, in onderzoeksverslagen aantreft. Hij mist definities en onderscheid: ieder is "slachtoffer" en "kind" - zonder een leeftijd te noemen. Alle typen seksueel contact zijn op een grote hoop gegooid als "seksueel misbruik". Zo komt de verkrachting van een vijf-jarig meisje door de buurman in dezelfde categorie terecht als homo-erotisch spel tussen een jongen van vijftien en een man. Alle onderscheid is zoek. 

Een van die methodologische fouten legt hij omstandig uit: het zien van een statistische relatie als een causale relatie. Als verschijnsel A vaak samengaat met verschijnsel B, hoeft dit nog niet te betekenen dat B veroorzaakt is door A: er zijn altijd vier mogelijkheden, waaronder die van een derde variabele of factor. Als er na een seksueel contact bepaalde symptomen optreden, hoeven die nog niet door het contact zelf veroorzaakt te zijn; dit kan evengoed gebeurd zijn door de reactie op het contact of door een derde factor. 

Griesemer schetst ook de gevolgen van deze omslag in het denken. Een ervan is dat schade altijd voorondersteld wordt - en dus niet meer per geval bewezen hoeft te worden. Een ander is de veronderstelling van mensen met pedofiele gevoelens altijd tot pedoseksuele daden komen. Dit maakt een zorgvuldige diagnostiek en risicotaxatie onmogelijk. 

[* Zie mijn artikel over diagnostiek: Barbertje moet hangen; Valkuilen, valstrikken en fouten in het forensische persoonlijkheidsonderzoek, Door Dr Frans E.J. Gieles, 2006.]

Voorts wordt therapie vrijwel onmogelijk omdat men daarbij wat de cliënt inbrengt aan gevoelens en gedachten vrijwel meteen gediskwalificeerd moet worden als 'denkfouten', 'ontkenning', 'bagatellisering' of 'fantasieën'. Zo'n 'therapie' kan alleen maar mislukken, hetgeen gerapporteerd zal moeten worden. In die 'therapie' wordt men al snel als 'ongeneeslijk' gezien. De 'therapeut' dwingt de cliënt tot een dubbelspel - of tot onbehandelbaarheid, dus long stay. 

[* Zie mijn artikel hierover: 'Maar meneer, u bent een dader!' - - Narratieve dwang als vorm van gedragsaanpassing; Dr Frans E. J. Gieles, 2006.]

Wat de kinderen betreft, deze worden bij voorbaat tot 'slachtoffers met een trauma' bestempeld, waartegen bijna geen weerstand mogelijk is. Een positief gevoel en een positieve getuigenis wordt vrijwel onmogelijk. Zoiets wordt omgekat tot een denkstoornis. Zij worden tot slachtoffer verklaard. Dit is een secundair trauma op zich. 

Griesemer geeft nog een eigen stukje onderzoek weer. Hij veronderstelde eerst dat mensen met pedofiele gevoelens eerder dan gemiddeld seksuele gevoelens ontdekken en koesteren, als kind voor kinderen, in welke fase ze dan vast blijven zitten. Het bleek anders te zijn. Mensen met en mensen zonder pedofiele gevoelens rapporteren allemaal hun eerste gevoelens van aantrekking op de leeftijd van (gemiddeld) 9,6 jaar. Maar wat je dan ziet is dat de mensen die later geen pedofiele gevoelens ontwikkelen vallen op het oudere kind en dat de leeftijd van dat kind toeneemt met de eigen leeftijd. Mensen die later wel pedofiele gevoelens ontwikkelen vallen op het jongere kind en blijven dit doen terwijl ze zelf ouder worden. 

Overigens zijn deze eerste gevoelens helemaal niet als seksueel benoemd. Het gevoel is eerder het jongere kind te willen beschermen, te willen koesteren, omarmen en knuffelen. Men mag dus nooit deze gevoelens bij voorbaat en voor iedereen als seksueel duiden, laat staan als exclusief seksueel, iets wat juist vaak gebeurt in de door mij (spreker) bekritiseerde diagnostiek. 

4. Horst Vogt, Pädophilie; Leipzicher Studie zur gesellschaftlichen und psychischen Situation pädophiler Männer, Pabst Science Publishers, Lengerich, 2006  

Summary, conclusions and recommendations 

Dit is een heel ander soort onderzoek. Vogt verzamelt van 72 mensen met pedofiele gevoelens (niet in gevang of kliniek) een groot aantal gegevens met behulp van vragenlijsten en tests. Hij doet dit ook bij een heterofiele controlegroep, zodat hij beide groepen kan vergelijken. 

Hij verzamelt natuurlijk niet 'zo maar' gegevens, maar zoekt naar bepaalde variabelen die een maat kunnen zijn van bepaalde factoren waarvan de vraagstelling is of ze er zijn, in welke mate, en of ze ook invloed hebben. Dit alles gebeurt op z'n Duits: grondig, zeer degelijk, uitvoerig en in een zeer precies taalgebruik waarin we steeds weer dezelfde woorden. begrippen, variabelen en factoren tegenkomen. Dit alles in een boek met wel erg kleine letters en tal van lijsten, schema's statistieken en figuren. 

Hij maakt zelf ook twee nieuwe woorden, die ik vertaal als 'welzijn-bevorderend' en 'ziekte-bevorderend'. Want dat wil hij weten: hoe staat het met het welzijn of het zich ziek voelen van mensen met pedofiele gevoelens. Daarbij hecht hij belang aan wat ik vertaal als 'handelingsbekwaamheid', ofwel 'tegen de eisen die het leven (van buitenaf en van binnen uit) stelt opgewassen zijn' - of niet. Ook hecht hij belang aan het ervaren van stress en het gevoel al dan niet geïsoleerd te zijn. Ook aan het zelfbeeld van de mensen schenkt hij veel aandacht. 

Hij vindt dan mensen die wel meer stress dan gemiddeld ervaren, maar vindt, in vergelijking met zijn controlegroep, geen onderscheidende factoren, in elk geval geen  stoornissen in denken of waarnemen. Het zijn net gewone mensen, met andere woorden. 

Vogt meldt dan dat

een 50% van zijn respondenten zich goed voelt, zich goed weet te redden, handelingsbekwaam en niet geïsoleerd is, dat

een 25% toch wel enige problemen op deze gebieden ondervindt, zij het geen zware problemen, maar dat 

een andere 25% duidelijk ziekelijke symptomen vertoont: depressie, angst, stoornissen, trauma's, suïcideneigingen. 

Deze laatste groep treft hij vooral aan in de groep 25- tot 38-jarigen waarin ook veel werkloosheid voorkomt. Boven die leeftijd heeft men zijn weg vaak wel kunnen vinden. Velen leven dan celibatair en toch redelijk gelukkig. 

Een belangrijke factor, en wel een goed werkzame, is de sociale steun die men vindt bij het zoeken naar zijn weg in de stress, het verhogen van handelingsbekwaamheid, het voorkómen of bestrijden van isolement, het komen tot een aanvaardbaar zelfbeeld en het gevoelen van enig welzijn. Hierbij worden met name de zelfhulpgroepen genoemd. Deze worden dan ook in de conclusies als welzijn-bevorderend opgenomen. 

Vogt vindt twee groepen mensen met pedofiele gevoelens;

Een groep met een negatief zelfbeeld, sociaal geïsoleerd levend, laat zelfbewustzijn, veel stress, weinig welzijn en veel innerlijke conflicten.

De andere groep heeft een positief zelfbeeld, ervaart wel stress maar ervaart zichzelf als handelingsbekwaam. Men ervaart geen innerlijk conflict en heeft geen probleem met de eigen seksualiteit - alleen met de maatschappij. 

Vogt ziet pedofilie, net als Lautmann, als een verschijnsel op zichzelf, duidelijk te onderscheiden van homo- hetero- of bi-seksualiteit en het vallen op tieners. Het is een primaire seksuele oriëntatie, doorgaans al ontstaan in de kindertijd, en naar het zich aan laat zien niet veranderbaar. Let wel: pedofilie is een primaire oriëntatie, dus niet een gevolg van ziekelijke angst voor vrouwen. 

Over de vormen die pedoseksualiteit aanneemt (bij zijn respondenten) vermeldt hij dat deze geen 'harde seksualiteit' kent. Men is juist terughoudend op dit gebied en geeft liever ruimte aan spel en knuffels. Voorts zegt hij dat pornografie het gemis compenseert. Dat het zou aanzetten tot of juist tot afzien van seksueel contact is geen van beide te bewijzen. 

Vogt noemt de huidige tendens van demonisering en pathologisering ronduit schadelijk en contraproductief. Het leidt tot stigmatisering, uitsluiting en isolement. Hij pleit voor ont-pathologisering. Meer empirisch onderzoek is nodig, al is objectief onderzoek hier moeilijk vanwege de sociale, wettelijke en ethische kanten van de zaak. Soms is onderzoek niet mogelijk, soms is publicatie niet mogelijk, soms is vreedzaam verder leven na publicatie voor de auteur niet meer mogelijk. Laat men nu eens beginnen de in onthouding levende mensen met pedofiele gevoelens eens nader te bevragen. 

In zijn conclusies noemt hij de zelfhulpgroepen nog eens als positief en hij eindigt met de woorden: "Zij verdienen respect, geen veroordeling; solidariteit, geen discriminatie". 

Probleem

Mooi onderzoek allemaal, maar er ligt een probleem. Het wordt niet gelezen en niet aanvaard. 

Over Baurmann zegt men dat die kinderen wel degelijk slachtoffers met schade zijn, ook al hadden de kinderen dat niet in de gaten toen ze die vragenlijsten invulden. Wij weten wel beter, ze komen er nog wel achter. 

Over Lautmann zegt men dat hij, door zijn respondenten serieus te nemen, in feite hun denkfouten mooi in beeld en in kaart heeft gebracht. Lautmann laat zich een mooi verhaal op de mouw spelden, precies waar 'de pedofielen' zo goed in zijn. 

Over Griesemer zegt men dat men er vóór 1987 lelijk naast heeft gezeten en pas toen het licht heeft gezien, mede dankzij - zegt men - uitstekend wetenschappelijk onderzoek. 

Over Vogt zegt men dat hij een veel te positief beeld schetst en dat hij totaal geen oog heeft voor 'de slachtoffertjes' maar alleen voor 'de daders' en dat hun welzijn hem meer interesseert dan dat van de slachtoffertjes. 

Rind en zijn team vond 4% blijvende schade - alleen bij meisjes. Dit was meta-onderzoek, onderzoek van onderzoek, waarin de mensen zelf gevraagd was wat ze ervan vonden. Welnu, als je nu zo'n onderzoek zou doen zou je ineens meer antwoorden in de richting van 'ik ben seksueel misbruikt' krijgen. Er is zelfs een 'onderzoek' dat niet vraagt 'heb je seksuele ervaringen gehad?'. maar meteen vraagt 'ben je wel eens seksueel misbruikt?'. Men hoeft dan alleen maar "ja" te zeggen, dus krijgen we hoge cijfers van 'seksueel misbruik' tegemoet zien omdat dit bij voorbaat verondersteld en zo geduid wordt. . 

Ideologie

Mijn stelling is: We hebben hier te maken met ideologie, een stelsel van ideeën dat men niet im Frage stelt maar voetstoots voor waar aanneemt, dat men ook emotioneel onderschrijft en dat men sociaal steeds weer bevestigd ziet. Daar helpt zelfs het beste wetenschappelijk onderzoek niet tegen. Ideologie zetelt in het hoofd, maar in hoge mate ook in het hart en in de samenleving. 

Vraag

Mijn vraag is: Wat kun je doen tegen ideologie?

Start Schrijftafel Kind Leestafel Kind