Start Omhoog

Onderzoeksbespreking

Maarten van den Dungen

 Jeugd en Samenleving, augustus/september 1993 8/9

 

Conflicten niet negeren maar aangaan

Bespreking van het proefschrift van Frans Gieles, Conflict en contact; een onderzoek naar handelingsmogelijkheden voor groepsleiders bij botsingen en conflicten in de dagelijkse leefsituatie. Delta Grafex, Postbus [... is veranderd in:] 259, 7400 AG  Deventer, 1992, 356 Blz., Fl. 40,-- (proefschrift Rijksuniversiteit Groningen)

 

Al jarenlang is de auteur van het proefschrift Conflict en contact, Frans Gieles, een goede bekende in de wereld van de jeugdzorg. Dat komt niet alleen door zijn kleurrijk optreden maar vooral ook door zijn publicaties die sterk de aandacht trokken van het werkveld. Die interesse werd met name gewekt door Gieles' sterke gerichtheid op de praktijk. Zijn meest bekende publicatie is ongetwijfeld Groepsleider...een vak apart: methodisch werken met de leefgroep (1981). Latere publicaties zijn Hoe kun je omgaan met conflicten in een leefgroep? (1982), Klimaatbevordering in leefgroepen (1983) en Methodiekontwikkeling voor praktijk en opleiding (1986). 

In de residentiële jeugdzorg vormen conflicten in leefgroepen de voornaamste bron van zorg. Ze dreigen de ontwikkeling van de opgenomen jongeren (verder) te ondergraven. Het gevolg is dat het doel van het - vaak gedwongen - verblijf niet wordt bereikt. Erger nog: in een aantal gevallen zal er meer schade worden aangericht. De vraagstelling van Gieles is dan ook van grote betekenis voor de jeugdzorg, met name voor de (semi-)residentiële sector: "Via welk proces is het mogelijk een methodiek te ontwikkelen die voor de groepsleiding bruikbaar is om met botsingen en conflicten in de dagelijkse leefsituatie om te gaan en tot welke methodiek leidt dit?" 

Het gaat hier dus om twee samenhangende doelstellingen: 

het ontwikkelen van een doeltreffende methodiek die de groepsleiding in staat stelt adequaat te handelen als ze in botsing komt met jongeren; en 

het beschrijven en verantwoorden van dit ontwikkelingsproces.

De opzet en uitvoering van het onderzoek

Zijn visie op onderzoek en praktijk ontwikkelt Gieles vanuit het kernbegrip "handelen". Deze visie bepaalt de keuze van zowel het onderzoeksobject als de onderzoeksmethode. Ze leidt tot een vorm van onderzoek die antwoord probeert te geven op praktische vragen en daarbij uitgaat van de mens als handelende persoon: "handelingsonderzoek". 

Dit type onderzoek kan alleen adequaat worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de mensen die in de te onderzoeken situatie bezig zijn. De onderzoeker ontwikkelt samen met deze "onderzoeksgroep", door na te denken over haar praktisch handelen, ideeën die ertoe kunnen bijdragen dat het werk beter verricht kan worden. Het product van een handelingsonderzoek is daardoor van het type "(beter) weten te handelen". 

Centraal uitgangspunt in Gieles' onderzoek staat het begrip "handelwijze": de manier waarop de groepsleider zijn werk ziet, inricht, uitvoert, beoordeelt en probeert te ontwikkelen. Gieles probeert de ervaringen van de groepsleiders zo ter discussie te stellen dat ideeën over beter handelen worden ontwikkeld, die daarna in de praktijk zijn beproefd.

 Gieles beschrijft zijn onderzoek in drie delen. Elk van die delen laat een dimensie van het proces zien. 

In het eerste deel werkt hij de vraagstelling uit, verantwoordt hij zijn standpunt en beschrijft hij het methodologisch referentiekader van het handelingsonderzoek. 

In deel 2 beschrijft de auteur het veldwerk zoals zich dat in twee perioden ontwikkelde. In de eerste periode werd met behulp van logboeken en gesprekken met groepsleiders heel concreet vastgelegd op welke wijze met conflicten werd omgegaan. Daarnaast werd gezamenlijk nadenken over de handelswijzen naar verbetering gezocht. 

Tenslotte ontwikkelden en formuleerden Gieles en de onderzoeksgroep een voorlopige conflicthanteringmethodiek. Vier teams, in totaal negentien groepsleiders, namen gedurende gemiddeld een jaar deel aan het onderzoek. 

Het onderzoeksproces bestond uit een cyclus van zeven elementen:

  1. de situatie van de leefgroep wordt in kaart gebracht

  2. in een teambespreking worden doelen gesteld en plannen gemaakt

  3. er worden een of meer betere handelwijzen ontwikkeld en beproefd

  4. de nieuwe situatie wordt in kaart gebracht

  5. er wordt geëvalueerd of de situatie en de handelswijzen zijn verbeterd

  6. er wordt aandacht besteed aan inzichten en vragen die naar voren kwamen ("methodische ideeën")

  7. de weg waarlangs verbetering tot stand kan komen wordt geformuleerd ('methodologische ideeën').

De methodische ideeën die als resultaat van dit onderzoeksproces naar voren kwamen, vormen de voorlopige conflict-hanteringsmethodiek. In de tweede periode van het onderzoek werden teams van zeven andere leefgroepen uitgenodigd. Nu was het de bedoeling de voorlopige conflicthanteringmethodiek, het resultaat van de eerste "ronde", te beproeven en eventueel verder te ontwikkelen. Dit geschiedde door met de methodiek als uitgangspunt aan de slag te gaan en van de ervaringen in een soortgelijke cyclus (nu van zeven maanden) verslag uit te brengen. 

In het derde deel beschrijft Gieles het proces van abstraheren. De onderzoeker boog zich - nu alleen - over de begrippen die tijdens het onderzoek waren opgedoken, zoals "contact" en "schaduwkant". Deze begrippen werden nogmaals kritisch bekeken en met elkaar in verband gebracht. Zo ontstonden clusters van methodische ideeën en theoretische inzichten. Deze ideeën en inzichten vergeleek Gieles met in de literatuur aanwezige denkbeelden, zodat een eerste schets van een theoretische verantwoorde methodiek ontstond. Uiteindelijk leidde dit tot het definiëren van drie handelwijzen die bij conflicten in het dagelijks leven in tehuizen en instellingen worden aangetroffen:

het gedrag beheersen; de groepsleider ziet van de jongeren alleen het gedrag en probeert dat te reguleren

de persoon ontmoeten; de groepsleider ziet de jongeren niet alleen in hun doen en laten, maar staat ook open voor de achtergrond ervan, voor de boodschap die in het gedrag wordt uitgedrukt.

het conflict ontwijken; de groepsleider benadert de jongeren terwijl hij zelf wordt beïnvloed door gevoelens van onmacht en angst, waardoor de neiging ontstaat conflicten uit de weg te gaan.

Gieles geeft het voorkeursadvies "als regel de tweede handelwijze volgen". Daarmee heeft dit onderzoek als resultaat een kennisproduct opgeleverd dat kan bijdragen aan de verbetering van het handelen van groepsleiders. Tegelijk werd een bijkomend kennisproduct ontwikkeld: de methode waarlangs deze kennis werd verworven.

Het handelingsperspectief

Gieles' handelingsperspectief bepaalt zijn kijk op het omgaan met conflicten alsmede zijn keuze voor een specifieke methodiek. Juist de "handelingsvisie" van Gieles bracht hem ertoe dit onderzoek op deze manier te verrichten. Voor een beoordeling van zijn onderzoek moet daarom ook zijn visie in beschouwing worden genomen. Mensen zijn tot handelen in staat; ze worden in hun doen en laten niet zonder meer bepaald door invloeden van buitenaf ("oorzaken"), ze worden niet volledig gestuurd door "prikkels". Mensen hebben de mogelijkheid situaties waarin ze zich bevinden, zodanig waar te nemen dat ze in (relatieve) vrijheid en geïnspireerd door motieven (redenen) hun weg kunnen kiezen. 

Natuurlijk is een dergelijke fundamentele keuze van directe betekenis voor de (ortho)pedagogiek. Vanuit het handelingsperspectief wordt gestreefd naar vormen van opvoeding waarin overleg een grote rol speelt. Gieles kiest nadrukkelijk voor dit perspectief: "Zeer jonge kinderen zie ik doelgericht en keuzebegeleid met dingen omgaan: ik zie ze handelen. (...) Een kind kiest zelf uit wat hij ontmoet en wat hem in aanleg is gegeven. Kinderen kunnen verantwoordelijkheid dragen als ze er maar de kans toe krijgen en niet bij voorbaat als handelingsonbekwaam worden behandeld" (pag. 33). 

Niet alleen voor de manier waarop kinderen tegemoet worden getreden heeft het handelingsperspectief consequenties. Het vereist ook een manier van onderzoek waarbij de onderzoeksgroep intensief betrokken wordt. De onderzoeker is in een relatie van gelijkwaardigheid en gedeelde verantwoordelijkheid doorlopend in gesprek met de onderzoeksgroep. Deze vereiste geldt zowel tijdens de opzet en uitvoering van het onderzoek als bij het overdenken van de resultaten en het nagaan van hun waarheidsgehalte (consensus). 

Handelingsonderzoek wordt niet gestuurd door een van te voeren aangenomen theorie. De methodische stelling is in lijn met het handelingsuitgangspunt; een theorie zou de onderzoeker "dicteren" hoe hij de zaken moet zien. Hij kan dan niet anders dan de te onderzoeken werkelijkheid benaderen vanuit dit theoretisch keurslijf, de kaarten zouden geschud zijn. Daar is niets op tegen zolang de theorie voldoende waar(schijnlijk)heidsgehalte heeft. Als het echter gaat om sociale relaties, bestaan er vrijwel geen "ware" theorieën - die kùnnen er ook haast niet zijn, door de grote vatbaarheid van mensen voor invloeden van buitenaf. Gedrag en opvattingen veranderen in hoog tempo, en lang niet altijd op een regelmatige, voorspelbare manier. Bij het in kaart brengen van sociale relaties zal dan ook anders gewerkt moeten worden. De theorie zal "al doende" ontstaan, vanuit een gezamenlijke activiteit van alle betrokkenen. Vervolgens kan ze onder bepaalde omstandigheden functioneren als uitgangspunt voor verder onderzoek.

Kritische kanttekeningen

Bij eerste lezing van deze studie kreeg ik steeds sterker de behoefte alles nogmaals kritisch na te gaan. Het gevoel bekroop me dat de zo zorgvuldig verzamelde gegevens wellicht toch eenzijdig zijn geïnterpreteerd. Bij volgende lezingen werd die indruk versterkt. Gieles' exclusieve voorkeur voor het handelingsstandpunt doet hem (te) sterk de betekenis onderschatten van het "gedragsperspectief": in sommige opzichten worden mensen geleid door tot wet geworden gewoonten, die zijn (aan)geleerd en dus ook veranderd kunnen worden. De eenzijdigheid blijkt bijvoorbeeld uit Gieles' beschrijving van de handelwijze "gedrag beheersen": "De concentratie op het veranderen van gedrag bleek in de praktijk van deze groepen een concentratie tot het continu willen beheersen van bewoners en een vrijwel continu en mijns inziens overmatig gebruik van macht op te roepen" (pag. 272). Natuurlijk kunnen teams soms in radeloosheid wegglijden van de ene paniekhandeling in de andere. Dat betekent nog niet dat pogingen om storend gedrag te beheersen onder bepaalde omstandigheden niet een terecht opvoedingsmiddel zouden zijn, zeker als ze worden ondernomen "met de bedoeling hierdoor de dialoog en de ontwikkeling weer mogelijk te maken". 

Het gevolg van Gieles' voorkeur voor het handelingsperspectief is dat de groepsleiding drie handelwijzen aangeboden krijgt waarvan er eigenlijk, gezien het voorkeursadvies, slechts één werkelijk aanvaardbaar is. Naar mijn mening hebben groepsleiders eerder behoefte aan een vloeiend geheel van in elkaar schuivende actiemogelijkheden, die met elkaar een handelingsstrategie vormen. Daarbij zal de "ontmoetingsdimensie" nooit afwezig zijn, maar evenmin kunnen "beheersen" en "ontwijken" ontbreken. Soms zullen ze zelfs - noodzakelijke maar voldoende - voorwaarde zijn voor een (later in de tijd liggende) ontmoeting; zoals medicatie een voorwaarde kan zijn voor het tot stand komen van een psychotherapeutisch contact. Nu zal Gieles ongetwijfeld opmerken dat hij dit ook bedoelt en dat er voldoende passages zijn die dat bevestigen. Dat is waar, maar het neemt niet weg dat het eindproduct van deze studie niet bestaat uit een strategie maar uit een "programma": drie handelwijzen met een voorkeursadvies.

De onderzoeksmethode

Tijdens het lezen wordt duidelijk dat Gieles zich eigenlijk een drie- in plaats van tweeledig doel stelde. Hij wil een methodiek ontwikkelen voor conflicthantering door groepsleiders en dat ontwikkelingsproces nauwgezet beschrijven om de kennis op dat gebied te vergroten. Maar hij wil ook de ontwikkelde methodiek - de handelwijzen en het voorkeursadvies - zo beschrijven dat ze door de groepsleiding kan worden gebruikt. Deze doelstellingen zijn verwezenlijkt, maar tijdens lezing van het proefschrift blijkt een gevaar. Het proefschrift is teveel gericht op het concrete resultaat, het "eindproduct" (de term van Gieles). Het wekt de indruk dat er wordt toegewerkt naar het voorkeursadvies. Weliswaar stelt de schrijver aan het begin uitdrukkelijk dat het om méér gaat, maar de lezer vergeet deze waarschuwing na enige tijd en volgt onwillekeurig het onderzoeksproces alsof de aanbevolen methodiek het eindproduct is. 

Aan deze studie kan pas werkelijk recht worden gedaan als ze gezien wordt als een zoekproces, dat zich als het ware op drie verdiepingen afspeelt: het ontwikkelen van een methodiek, het ontwikkelen van een methodiek om een methodiek te ontwikkelen en de methode zelf voor het omgaan voor conflicten in leefgroepen. Als aan al deze drie onderdelen aandacht wordt besteed, blijkt hoe waardevol de verworven kennis is. Gieles heeft weliswaar geen handelingsstrategie geleverd waarmee groepsleiders conflicten kunnen benaderen, maar hij heeft met zijn aanpak iets gedaan dat even belangrijk is. Samen met betrokken praktijkmensen heeft hij een schema uitgewerkt voor hulpverleners, waarmee ze zò met elkaar om kunnen gaan dat kennis wordt verworven over het eigen handelen. Die kennis maakt het mogelijk het handelen te verbeteren. Gieles heeft dit schema in eerste aanleg al op zijn praktische waarde beproefd. Bovendien biedt methodische kennis de mogelijkheid om in de hulpverlening - hoe aarzelend ook - te komen tot "lerende organisaties".

Zwakke schakels in het onderzoek

Maar als dit onderzoek in zijn volle omgang wordt bekeken vallen ook de zwakke schakels in de methode meer op. Vooral twee daarvan zijn van betekenis. 

In de eerste plaats is het merkwaardig dat juist de meest belangrijke betrokkenen niet aan de orde komen. Want om wie gaat het in de jeugdzorg? Toch hadden de jongeren geen stem in het kapittel. Dat is niet alleen een theoretisch tekort, de mogelijkheid is zeker niet uitgesloten dat een (langer) lopende discussie met jongeren misschien niet tot andere handelwijzen maar wel tot een meer genuanceerd voorkeursadvies had geleid. 

De tweede zwakke schakel zit in de relatie van de onderzoeker met de meedenkende en -discussiërende groepsleiding. Bij het handelingonderzoek mag er geen hiërarchische verhouding zijn tussen onderzoeker en onderzoeksgroep. De beschrijving van het onderzoeksproces wekt echter de indruk dat niet altijd aan deze voorwaarde werd voldaan. Geleidelijk blijkt dat de onderzoeker meer was dan een medediscussiant. Soms komt dit bijna naïef in de tekst tot uiting: "Ik had door het logboek te lezen en door mijn bezoeken in de groep, een scherper beeld van de jongens en het reilen en zeilen in de groep dan de eigenlijke teambegeleiders" (pag. 100).

 

De maatschappelijke betekenis van het proefschrift

Een brandend vraagstuk houdt al jaren de gemoederen in de jeugdzorg bezig: welke betekenis heeft de inbreng van de groepsleiding in de hulpverlening? En: op welke plaats in de organisatie kan de groepsleiding aanspraak maken? 

Groepsleider zijn is een moeilijk vak - een vak dat sociaal en professioneel vol innerlijke tegenstrijdigheden zit. De groepsleiding wordt in de hoogte gestoken als "de spil waar het werk om draait". Maar tegelijkertijd bevindt ze zich organisatorisch - en financieel - op het niveau van de werkvloer, waar ze plannen moet uitvoeren die vaak elders zijn bedacht en elders worden beoordeeld. Daarbij is de werkvloer, dat wil zeggen de leefgroep, dikwijls een chaotisch geheel van ambivalente relaties, explosief gedrag en gebrek aan toekomstperspectief. Voor te veel groepsleiders wordt het werk een aaneenschakeling van ontmoediging en frustratie en niet, zoals zou horen, een bron van arbeidsvreugde. 

Het is Gieles' verdienste dat hij precies op dit heikele punt zijn onderzoek richt. Oorspronkelijk was het zijn bedoeling een methodiek te ontwikkelen die kon bijdragen aan de verbetering van het klimaat in de leefgroep. Al spoedig kwam hij echter, samen met de onderzoeksgroep, tot de ontdekking dat dit klimaat in hoge mate afhankelijk is van het optreden van botsingen en conflicten. Daarom stelde hij uiteindelijk het handelen van de groepsleiding bij conflicten centraal. Dit onderwerp, en de aanpak ervan, leidde ertoe dat hij uitvoeriger dan iemand vóór hem de praktijksituatie van de groepsleider tot onderwerp van onderzoek had - geen geringe verdienste. 

Bovendien werd de conflicthanteringmethode ontwikkeld door de onderzoeker en de met hem samenwerkende onderzoekers-groepsleiders. Daardoor wordt de jeugdhulpverlening op vier niveaus gestimuleerd tot verdere ontwikkeling:

  1. verdergaande en meer concreet gerichte professionalisering van de groepsleiding,

  2. het ontwikkelen van vormen van residentiële hulpverlening die meer zijn dan bewaarinrichting of strafinstituut,

  3. de garantie dat de ontwikkelde methodiek inderdaad relevant is voor de praktijk en

  4. een perspectief op het invoeren van een continue methodiekontwikkeling in de organisaties.

Met name dit laatste vormt de meerwaarde van Gieles' studie in vergelijking met eerdere studies, ook die van hemzelf. 

Een andere reden voor waardering is de communicatieve waarde van het proefschrift (de opzet van het onderzoek, de manier van werken en de schriftelijke weergave). Die communicatieve waarde is groot omdat Gieles een eigen stijl ontwikkelde. Hij onderzocht en beschreef zo concreet dat hij een leerboek samenstelde dat in het onderwijs als uitgangspunt kan dienen (zij het dat de niet-ingewijde wel enige begeleiding nodig zal hebben). Het boek kan bijdragen aan een verdere ontwikkeling van het beroep van de groepsleider, aan versterking van de beroepsidentiteit van de mensen op de werkvloer en zo tot verhoging van de kwaliteit van de residentiële hulpverlening.

Een zwakke schakel in de beschrijving

Jammer genoeg wordt de communicatieve waarde enigszins ondergraven door de defensieve opstelling van de onderzoeker. Terecht koos Gieles voor handelingsonderzoek - een vorm van kennisverwerving die vaak doelwit is van al te gemakkelijke kritiek. Zich hiervan waarschijnlijk zeer bewust, reserveerde hij het eerste deel van zijn verslaglegging, met name de hoofdstukken 2 en 3, voor een uitvoerige uiteenzetting van de gekozen methode. Daarmee vermindert hij echter de kracht van zijn studie. Er wordt veel theorie overhoop gehaald terwijl de lezer nog niet weet waartoe dat allemaal dient. Daardoor komen de uiteenzettingen over als weinig ter zake en maakt de overdaad aan theorie een defensieve, abstracte indruk. 

Dat heeft enkele minder gewenste gevolgen. Omdat de theorie geïsoleerd is van de praktische kant van het onderzoek worden wetenschappers niet geconfronteerd met de vraag hoe zij zelf dit onderzoek zouden aanpakken. Daarnaast worden groepsleiders afgeschrikt door de in hun ogen irrelevante materie. Bovendien: er worden problemen gesteld die er helemaal niet zijn. De verhouding tussen gedrag en handelen is gecompliceerder en staat meer vloeiende overgangen toe dan Gieles' polariteit gedrag-handelen. Ook gedetermineerde processen kunnen wel degelijk leiden tot verschijnselen die een grote mate van vrij spel en ontwikkelingskracht vertonen.

Tot besluit

Wat bij dit alles nog het meest bevreemdt is dat het onderzoek de overdaad aan theoretische overwegingen helemaal niet nodig heeft. Wie zou een verantwoorde beschrijving van wat zich aan verschijnselen voordoet, als onwetenschappelijk willen afdoen? Hetzelfde geldt voor het zorgvuldig overdenken van de betekenis van de gevonden verschijnselen. Een methode kan zodanig voor zichzelf spreken, zo logisch zijn opgebouwd en uitgevoerd, dat er geen uitgebreide verantwoording nodig is. 

Desondanks kleurt de behoefte om aan te tonen dat er toch echt wetenschappelijk wordt gewerkt niet alleen de eerste hoofdstukken, maar het hele verslag. Er wordt teveel uitgelegd en er zijn te veel schema's en tabellen, die lang niet allemaal de tekst verduidelijken. Dat geeft het boek iets omslachtigs. Als de schrijver zich minder had laten imponeren door mogelijke kritiek vanuit anders georiënteerde wetenschappelijke kringen, had hij zijn verslag laten beginnen bij hoofdstuk 4, zijn tekst in een meer nuchtere vorm gegoten en voorzien van een summiere verantwoording. 

Voor Gieles betekent de wat onzekere en terughoudende opstelling ook een gemiste kans. Als hij een wat meer "assertieve" stijl had gekozen had hij een krachtiger bijdrage geleverd aan de verankering van het handelingsonderzoek. Maar in ieder geval blijft Gieles' poging zeker de moeite van een nadere kennismaking waard.

Start Omhoog