Vorige      [^ Omhoog ^] 

e. Kwaliteitseisen voor handelingsonderzoek  

~~  [Blz. 63]  ~~ 

Handelingsonderzoek bedoelt een produkt te leveren: kennis van het type 'weten te handelen', liefst zelfs 'beter weten te handelen'. Dit stelt eisen aan het produkt, dus aan het proces om tot dat produkt te komen. 

Vijf eisen 

lijken mij logisch afleidbaar uit de wens dat uit een bepaald proces een bepaald produkt voortkomt:

  1. Bruikbaarheid voor praktijkwerkers, dus 
    a. herkenbaarheid voor praktijkwerkers; 
    b. probleem-oplossend vermogen van het produkt; 
    c. generaliseerbaarheid en overdraagbaarheid; 
    d. ethische juistheid. 

  2. Logische consistentie.

  3. Openheid voor verdere ontwikkeling. 

  4. Creativiteit van proces en produkt.

  5. Doorzichtigheid van het proces voor praktijkwerkers.

 

Deze eisen worden hieronder kort toegelicht en voorzien van literatuurverwijzingen. Het zijn de criteria waarop handelingsonderzoek, dus ook dit project, beoordeeld mag worden.

1. Bruikbaarheid

Deze eis vloeit voort uit het gevraagde kennisprodukt en wordt door alle auteurs gesteld. "Bruikbaar onderzoek" noemen Rink & Rijkeboer hun boek (1983), "Dienstbaar onderzoek" kiest De Vries (1973) als titel. Ook Ter Horst noemt de eis en werkt die ook uit (1980, blz. 32).

1.a. Herkenbaarheid door praktijkwerkers

Dit impliceert dat proces en produkt aansluiten bij de huidige kennis en kunde van de praktijkwerkers. Van kennis die niet als 'eigen' beleefd wordt is niet te verwachten dat zij in de dagelijkse praktijk echt benut wordt. Deze eis wordt door alle genoemde auteurs over het handelingsonderzoek gesteld.

1.b. Probleem-oplossend vermogen

De kennis moet bruikbaar gebleken zijn voor het oplossen van problemen in de praktijk. Het is een eis aan het produkt. Opgemerkt mag worden dat verklarende kennis op zich nog niet aan deze eis voldoet. Als je iets (bijvoorbeeld: lastig gedrag van een kind) kunt verklaren, wil dat nog niet zeggen dat je er ook goed mee om kunt gaan. De meeste auteurs vermelden deze eis ook.

1.c. Generaliseerbaarheid en overdraagbaarheid

Op zich is het de moeite waard om kennis te ontwikkelen die op één werkplek bruikbaar is. Nuttiger en dus beter is het als die kennis ook op andere plaatsen bruikbaar is. Dit impliceert 

(a) een voldoende mate van abstractie en 

(b) overdraagbaarheid van de kennis.

 

Rink en Rijkeboer (1983, blz. 28), Glaser & Strauss (1976, blz. 227 e.v.), Van Dijkurn (1980, blz. 26) en Doets (1981, blz. 47 e.v.) noemen deze eis expliciet.

De overdraagbaarheid is een eis die extra aandacht vraagt bij handelingsonderzoek, meer dan bij verklarend onderzoek. Een verklaring van verschijnselen  

[Blz. 64]

is in principe overdraagbaar via het gesproken en geschreven woord. Maar zijn handelingsmogelijkheden ook overdraagbaar? Handelen is, zoals het hier omschreven is aan het begin van dit hoofdstuk, per definitie gebonden aan personen. Wat voor de ene persoon een mogelijkheid is, is dat ook voor een andere persoon een mogelijkheid? 

Met een verwijzing naar het ronde-palen-voorbeeld van De Zeeuw (blz. 59) zou Je dit criterium wel eens niet als eis, maar als vraag moeten stellen: moet nu iedere werker of ieder team zijn eigen wiel uitvinden? Met als consequentie, al naar gelang het antwoord uitvalt, de vraag: moeten we de wielkunde doceren en/of de uitvindkunde? 

Laten we vooralsnog 

(a) een voldoende mate van abstractie als eis noteren en 

(b) overdraagbaarheid als vraag vasthouden.

 

1.d. Ethische juistheid

Deze eis wordt in de literatuur zelden gesteld. Pedagogen plegen hem wel te noemen 

(Imelman 1978a, Ter Horst 1980, De Ruyter 1983b, 1984).

Ik noem de eis expliciet. Een werkwijze (neem het toepassen van electroshocks of energie-dempende medicijnen) kan technisch gezien wel bruikbaar zijn en een gewenste afloop te zien geven, maar is daarom nog niet per se juist, dus nog niet per se bruikbaar voor een handelend persoon. Een handelend persoon weet zich verantwoordelijk aan de hand van kritiseerbare normen en vraagt dus om handelingsmogelijkheden die hij tot zijn verantwoordelijkheid kan rekenen.

Omdat de normen tussen de mensen verschillen, kan ook het oordeel over ethische juistheid verschillen. Ethische juistheid is rationeel te beargumenteren (Imelman, 1978a). Sommige auteurs stellen in dit verband een specifieke eis aan het proces en aan het produkt van handelingsonderzoek, namelijk dat het emanciperend uitwerkt op de betrokkenen. Moser bijvoorbeeld stelt die eis expliciet. Impliciet is deze eis herkenbaar bij alle auteurs binnen de Kritische Theorie. Freire (1985) stelt de eis zeer expliciet; voor hem is het dé toets voor bruikbaar onderzoek.

2. Logische consistentie

Deze eis wordt zelden expliciet genoemd en meestal impliciet verondersteld. Het is een eis die aan alle wetenschappelijke processen en produkten gesteld dient te worden. De eis houdt in dat de onderdelen van het eindprodukt, de bruikbare theorie, niet logisch strijdig met elkaar mogen zijn tenzij deze logische strijdigheid is onderkend en als een vruchtbare dialectische eenheid wordt gepresenteerd. 

De eis houdt bijvoorbeeld ook in dat de begrippen die met elkaar in verband worden gebracht op een zelfde niveau van abstractie liggen. Is dat nog niet zo, dan dient men voor sommige begrippen door te zoeken naar het vereiste niveau van abstractie.

Voor handelingsonderzoek mag deze eis mijns inziens expliciet genoemd en bewaakt worden,omdat er dicht op de praktijk en samen met de praktijkwerkers wordt gewerkt. Het is niet ondenkbaar dat er in de praktijk theorieën worden aangehangen die op concreet niveau wel bruikbaar lijken, maar die de toets der logische consistentie niet geheel kunnen doorstaan. In dat geval mag men niet tevreden zijn met het formuleren van die theorie als deel van het interpretatiekader van de betrokkenen, maar zal men die theorie moeten kritiseren. 

Een voorbeeld hiervan dat ik vaak tegenkom: menig auteur spreekt over de groepsleiding consequent in termen van handelen, maar over de kinderen even consequent in termen van gedrag. (Zo bijvoorbeeld Riesen 1983, De Munter 1984).

Groepsleider en kind worden beiden in een ander kader bekeken, en wel in twee op wezenlijke punten strijdige kaders. Dat vind ik logisch inconsistent en ethisch onjuist.  

[Blz. 65]

3. Openheid voor verdere ontwikkeling

Het eindprodukt, kennis, is bij handelingsonderzoek niet opgevat als kennis over een vaststaande werkelijkheid, maar als de op dat moment voor die en die mensen meest zinvolle betekenisgeving aan de werkelijkheid. Deze kennis is steeds in ontwikkeling en altijd voorlopig van aard. Dit stelt eisen aan het eindprodukt: de kennis moet vatbaar zijn voor verdere ontwikkeling, dus kritiseerbaar en logisch ontleedbaar. Een deel van de ontwikkelde kennis zal bestaan uit zinvolle vragen. Nog onopgeloste kwesties en nog bestaande logische inconsequenties dienen niet verhuld, maar duidelijk als vraagstelling aangegeven te worden.

In de literatuur wordt deze eis het duidelijkst door Glaser & Strauss gesteld (1976, blz.228 e.v.). Theorie is te zien als een proces, niet als een vaststaand gegeven.

4. Creativiteit

Handelingsonderzoek dient nieuwe handelingsmogelijkheden op te leveren: creativiteit is derhalve een eis die vooral aan het proces te stellen is. Het onderzoek dient de creativiteit van de deelnemers te wekken. 

Deze eis wordt met nadruk door De Zeeuw genoemd en kenmerkend genoemd voor handelingsonderzoek. Het gaat om het uitvinden van nieuwe combinaties en varianten, het doorbreken van regelmaat, om het verbeteren en veranderen van de handelingsmogelijkheden (1977a, blz. 48 e.v.). 

Doets (1981, blz. 48) spreekt van het doen van een appèl op de deelnemers, en het actief zoeken naar mogelijkheden. 

Nijk (1984, blz. 144) spreekt van 'inventiviteit' als kwaliteitsmaat voor handelen.  

De Boer (1980, blz. 151) stelt de eis dat het onderzoek nieuwe gezichtspunten opent. 

Ter Horst (1980, blz. 33 e.v.) spreekt van 'vruchtbaarheid' als eis aan een theorie. Er moeten ongebruikte mogelijkheden zichtbaar worden.

Wellicht ten overvloede mag de aard van de creativiteit nog iets nader geformuleerd worden als het om (ped)agogisch werk gaat. Er wordt hier niet gedoeld op handigheid maar op handelingsvermogen. Dit wil zeggen: niet op technologische handigheid om mensen te beïnvloeden of te veranderen: de aanvaardbaarheid daarvan is strijdig met de handelingsvisie op de mens. Wel wordt gedoeld op 

het vermogen om te zien wat gezien dient te worden, 

een breed interpretatiekader met juiste en vruchtbare interpretatiemogelijkheden, 

een breed en ethisch getoetst doelenkader, 

ruime en te verantwoorden werkwijzen, 

een oog voor afloop en interpretatie daarvan, 

gevoeligheid voor de eigen bevinding achteraf, 

juiste en aan logisch consistentie getoetste inzichten en 

creatieve zoekwegen.

 Dat is heel wat meer dan een repertoire van handigheden.

5. Doorzichtigheid

Handelingsonderzoek gebeurt per definitie samen met praktijkwerkers. Dit stelt aan het proces en het produkt de eis dat het voor hen doorzichtig moet zijn. De manier van onderzoeken en conclusies trekken dient voor hen en voor anderen zichtbaar en natrekbaar te zijn. 

Glaser & Strauss noemen deze eis niet. Nergens blijkt dat zij hun notities en conclusies ter controle voorleggen aan de betrokkenen. 

Van Dijkurn e.a. (1981, blz. 13 en 37: 1980, blz. 26) noemen de voortdurende terugkoppeling van informatie naar de praktijkwerkers juist "de kern van de procedures om de kwaliteit van het onderzoek te bewaken en te controleren" (1981, blz. 37). Zij verwoorden de eis als "inter-subjectiviteit en controleerbaarheid". 

Moser (1977 a en b) noemt de zelfde eis "transparantie". 

Ook Doets (1981, blz. 46) noemt dit als eerst eis.  

   

[Blz. 66] 

Deze eis heeft consequenties voor het onderzoeksverslag dat nu aan de lezer voor ligt. Op grond van de eis van doorzichtigheid voor praktijkwerkers zijn alle methodologische termen in dit hoofdstuk in hopelijk begrijpelijk Nederlands uitgelegd. Op grond van dezelfde eis zal uitvoerig en gedetailleerd verslag worden gedaan van iedere fase van het onderzoek. Daarom is het verslag omvangrijk geworden.

Het is aan de lezers om de onderzoeksopzet en het onderzoeksverslag dat hierna zal volgen, te toetsen,aan bovengenoemde kwaliteitseisen. Duidelijk moge geworden zijn dat handelingsonderzoek ten dele andere kwaliteitseisen kent dan verklarend onderzoek; men toetse handelingsonderzoek derhalve aan de daaraan eigen criteria en niet aan die van andere typen onderzoek.

 

Vorige      [^ Omhoog ^]