Vorige Start Omhoog Volgende

Een sociologische kijk op pedofilie

Ken Plummer, universiteit van Sussex,
uit het Engels vertaald door Edward Brongersma

Deel 2: Personen met afwijkend gedrag weer als mens zien

Ken Plummer bespreekt drie sociologische stellingen, die een wezenlijk element vormden in de discussie over homosexueel gedrag in de samenleving van de laatste 20 jaar, en kijkt in hoeverre diezelfde stellingen van toepassing zijn op pedofilie.
De eerste stelling: afwijkend gedrag is iets betrekkelijks, werd in deel 1 behandeld.
Hier wordt het betoog voortgezet met de tweede stelling: ' de 'ontmythologisering' van het afwijkend gedrag.

Een tweede benaderingswijze, die sociologen gevolgd hebben ten aanzien van homosexualiteit, was gericht op een ontleding van de ingeburgerde vaste voorstelling daarvan. Je kunt aantonen dat die door de voorhanden feiten worden ontkracht. Zo is er, bij voorbeeld, de bewering dat homosexuelen beslist altijd "gevaarlijke verleiders van de jeugd" zijn, dat ze "teugelloos met een massa anderen naar bed gaan" of dat ze "verwijfde slappelingen" zijn. 

Daar is bij onderzoek niets van overeind gebleven. Ik wil daarmee niet ontkennen, dat er wel een brokje waarheid in al die geijkte voorstellingen steekt. Natuurlijk is dat er. Er bestaan wel homosexuelen die proberen te verleiden, sommigen zijn ziek, velen verwijfd, en enkelen zelfs moordenaars. Ik wil ook niet ontkennen, dat die geijkte voorstellingen van betekenis zijn voor de sociale controle. Maar hier gaat het me om het feit, dat de werkelijkheid veel meer verschillen en varianten vertoont, dan te rijmen valt met zulke geijkte "controle"- voorstellingen. De sociologie bestudeert de homosexuele mens in samenhang met zijn omgeving. Daardoor kan hij laten zien, dat er niet zoiets bestaat als de homosexueel. Er bestaan eenvoudig velerlei wegen nar homosexualiteit en velerlei ervaringen met homosexualiteit. Zoals Bell het zegt, met een variatie op Gertrud Stein: een homosexueel is geen homosexueel is geen homosexueel. 

Evenzo kunnen we de mythe omtrent pedofilie op twee manieren doorbreken. De eerste is, te laten zien dat er onder dat algemene etiket zo totaal verschillende werkelijkheden schuil gaan; de tweede is, te laten zien hoe weinig grond er is voor het toeschrijven van bepaalde karaktertrekken als kenmerkend voor pedofielen, zoals dat dikwijls wordt gedaan. 

Wat is pedofilie?

De draad, die alle feiten samenbindt, welke:we hier bespreken, is gewoon een emotioneel-erotisch contact tussen een volwassene en een jonger mens. (Hier zou iets gezegd kunnen worden over hoogste en laagste leeftijdsgrenzen.) .Zulke contacten leiden er dikwijls toe, dat men de volwassen partner als een apart soort mens gaat zien: een "kinderlokker" (wat  een onwetenschappelijke, zwaar1beladen term is), een pedofiel (wat letterlijk, naar het Griekse paidos en philia, een kinderminnaar betekent), een pederast (of juister: een paiderast, van het Griekse pais en crastes, een knapenminnaar), of een ephebofiel en een hebefiel (het woord, door Gebhard in zijn "Sex Offenders" gebruikt voor "de man die sexuele belangstelling heeft voor jongens in de puberteit toat een jaar of zestien",  blz. 321). Soms worden nog fijnere onderscheidingen aangebracht. Zo onderscheidt Oliver vier soorten pedofielen: de nymphofiel, de homo-erotische pedofiel, de pederast en de symptomatische pedofiel. En Swenson onderscheidt de "klassieke pedofiel" van de onaangepaste socio-pathische aanrander, de aanrander met hersenletsel en de gelegenheidsaanrander.

Misschien hebben zulke etiketten hun waarde voor klinisch onderzoek, maar afgezien daarvan hebben ze maatschappelijk allemaal dezelfde uitwerking. Ze proberen een ingewikkeld en onderling zeer uiteenlopend stel gegevens tot een grondvorm terug te brengen. Terwijl ze de verschillen verwaarlozen, welke achter die etiketten schuil gaan, scheppen ze een sociaal type, dat gemakkelijk herkenbaar is.

Vroeger is hetzelfde gedaan met het begrip van "de" homosexueel. Tegenwoordig weten we intussen allemaal. wel, dat je met; ongeveer evenveel recht kunt praten over de homosexueel als een bepaald soort mens, als je kunt praten over de heterosexueel als een bepaald soort mens. Zo'n etiket verwringt de zaak veel meer:dan dat het ons vooruit helpt. (Dit neemt niet weg, dat het bestaan van sociale categorieėn ons kan helpen, verspreide feiten te bundelen in een wat meer voorspelbare en gestroomlijnde vorm.)

Met de voorstelling van de pedofiel als een bepaald soort mens, rol je kennelijk meteen al over de moeilijkheid, dat je daarbij gewoonlijk alleen maar aan mannen denkt. Wanneer vrouwen sommige dingen doen (zoals knuffelen,; liefkozen, betasten, aaien van kinderen) is dat maatschappelijk volledig aanvaardbaar, maar wanneer een man hetzelfde doet, vraagt hij erom, het etiket "pedofiel" opgedrukt te krijgen en loopt hij gevaar in de gevangenis te belanden. Het etiket houdt de mythe overeind, dat alleen mannen intieme "sexuele" relaties met  kinderen hebben; het dient dus om mensen in toom te houden ("mannen mogen dit niet doen, vrouwen wel" en de feiten te verwringen ("elke man die zoiets doet, is geestelijk diep gestoord"). 

De studies van Mohr (met een klinisch onderzoek onder gevangenen in Canada) en van Parker Rossman (onder een groot aantal niet-gevangen Amerikanen) hebben veel bijgedragen tot het inzicht, dat pedofiele relaties onderling zeer verschillend kunnen zijn. Mobr's beschrijving van het verschijnsel makt onderscheid tussen het voorwerp (slachtoffer), de handeling en de dader. Daardoor gaan we meteen begrijpen, hoeveel uiteenlopende relaties met dit etiket beplakt kunnen worden. Het voorwerp kan bijvoorbeeld een jongen zijn, of een meisje, of allebei, in elke leeftijd tussen nul en plusminus zestien jaar; de handeling kan neerkomen op alles van een kus en een knuffelpartij tot aan het vertonen van de geslachtsdelen of het invoeren van de penis bij de bijslaap; de dader kan jong, van middelbare leeftijd of oud zijn, bijna dezelfde leeftijd als het 'slachtoffer' hebbon of vele tientallen jaren ouder zijn.

Nog krasser is het feit, dat Rossman, die het maar over een enkele vorm van pedofilie heeft (de liefde tussen man en geslachtsrijpe jongen), daarin weer een volledig aaneengesloten spectrum van verschillende typen kan aantonen:

"romantisch spel van man en jongen",

"hartstochtelijk spel",

"homosexueel vertier",

"flikkers die op jongens jagen" ,

platonische omgang van man met jongen,

onschuldige stoeipartij, 

toevallig gestoei,

nieuwsgierige sex-verkenning tussen man en jongen,

pederastie bij gebrek aan beter,

"Griekse Liefde",

sportvriendschappen,

avonturiers,

zinnelijke pederasten,

gemeen aan hun lusten opofferende fetisjisten,

sadisten,

enz.

Rossman schetst ook een reeks grondpatronen, waarbinnen het contact tussen man en jongen kan variėren:

 met één vaste partner tegenover een hele reeks van partners,

ruw tegenover teder,

zelfbevestigend tegenover zelfverloochenend,

verantwoordelijk tegenover immoreel,

vaderlijk tegenover broederlijk,

platonisch tegenover zelfzuchtig,

enz. , enz.

Rossman's boek is niet het enige dat over pedofielen in de vrije maatschappij gaat. Naar zijn schatting heeft "een op de acht mannen af en toe pederastische bevliegingen. Door zijn aanpak heeft hij veel materiaal opgediept, dat aantoont hoe enorm verschillend de pedofiele contacten kunnen zijn.

De mythen van pedofilie

Tot dusver gaven we een algemene kritiek op het gebruik van een alles omvattend etiket "pedofiel". Daarnaast moeten we nu nog nagaan, wat ervoor waars steekt in een aantal mythische trekken, die men speciaal aan pedofilie toeschrijft. Een zestal mag hier in het kort worden vermeld.

1

In de eerste plaats hebben we de mythe, dat.pedofielen vieze.oude mannetjes zijn. Dat zijn ze niet. Pedofielen vind je in elke leeftijdsgroep, al vond Mohr drie leeftijdsgroepen bij hen sterker vertegenwoordigd. 

"De eerste top ligt bij de leeftijd tussen puberteit en volwassenheid,de tweede zo tussen de 35 en 40 jaar, en tenslotte zijn er dan de klassieke ouden van dagen; in beschrijvingen van pedofilie wordt over die laatsten het moest gesproken, ofschoon ze het in aantal afleggen tegen de andere twee groepen." 

In een onderzoek [Wilson & Cox 1983] van de Engelse pedofielen-organisatie PIE (Paedophile Information Exchange) waren 

25 leden van tussen de 20 en 29 jaar, 

28 tussen de:30 en de 39, 

20 tussen de 40 en de 49, 

11 tussen de 50 en de 59,

 7 tussen de 60 en do 69, 

en 1 was ouder dan 69 jaar. 

Maar dit gaat slechts over 92 personen, dus een te klein. aantal om representatief te zijn. 

Bernard vond in zijn onderzoek bij 50 pedofielen in Nederland slechts 4% ouder dan 61 jaar. In zijn boek over sexuele mythen zegt McCary in het algemeen: 

"De gegevens van Kinsey waren lijnrecht in tegenspraak met het populaire beeld van de zedenmisdadiger als een vies oud mannetje. De gemiddelde leeftijd van mannen die kinderen lastig vielen is 35 jaar! Slechts een zesde van alle mannen, aangehouden omdat zo verdacht werden van het aanranden van kinderen, was in fwite ouder dan 50 jaar."

2

In de tweede plaats hebben we de mythe, dat de pedofiel voor het kind een onbeKėnde is. Dat is hij niet. Mohr zegt bij voorbecld: 

"Het gebeurt niet dikwijls dat iemand, die het kind werkelijk niet kent, er een sexueel contact mee heeft. Een onderzoek toonde aan, dat slechts ongeveer 16% van de meisjes die contacten hadden met een pedofiel, dit deden. met een onbekende. Een ander onderzoek kwam tot ongeveer 12%. De meeste meisjes hadden omgang met familieleden, kostgangers, buren en anderen uit hun naaste omgeving. Bij de omgang van jongens met mannen zijn personen, die niet tot de naaste omgeving behoren, wel wat groter in aantal, maar zelfs daar blijven werkelijk vreemden vrij zeldzaam."

3.

Een derde rnythe is de voortelling dat de sexuele handeling op onbeheerste wijze aan het kind wordt opgedrongen. Dit is niet. waar. Het is weer Mohr die zegt:"De meeste kinderen hadden zich aan de situatie kunnen onttrekken als zo dat gewild hadden." Naar hij vaststelde, vinden pedofiele handelingen over het algemeen plaats met gedeeltelijke medewerking van het kind, dat daartoe door sexuele nieuwsgierigheid of door emotionele behoeften gedreven wordt. Dat de sexuele handeling het kind opgedrongen wordt, komt betrekkelijk zelden voor.

4

In de vierde plaats hebben we de mythe, dat de sexuele handeling zelf schadelijk of gevaarlijk is, en zelfs kan leiden tot zoiets als kindermoord. Over.het algemeen is dit niet waar. Het Kinsey-rapport over zedenmisdadigers stempelt de brute, sadistische sex-moord op kinderen tot een mythe: een kindermoord is een uiterst zeldzaam feit (al trekt de gebeurtonis meestal heel veel aandacht) en geen van do 18.000 ondervraagde personen was als kind ooit hot slachtoffer geworden van een sadist. Het is opnieuw Mohr die ons vertelt, dat het contact tussen pedofielen en meisjes voor ongeveer zestig procent bestaat in betastingen en liefkozingen; daarna komen kussen en likken van de geslachtsdelen (ongeveer vijftien procent) en drukken van de penis tegen de geslachtsdelen bij ongeveer veertien procent. Het komt zelden voor, dat iets in het geslachtsdeel gestoken wordt, en dan is dit nog meestal een vinger. Bij ditzelfde onderzoek vond Mohr geen enkel geval van verkrachting onder de twaalf jaar. In een bespreking van deze gegevens merkte Gagnon op:

"Wanneer meisjes van jeugdige leeftijd dingen op dit gebied meemaken, dan blijkt dit in 85-90% van alle gevallen hierop neer te komen, dat ze een man zijn geslachtsdelen zien vertonen (iets meer dan de helft van de gevallen), of dat een enkele keer hun lichaam betast werd, meestal met een hand aan hun geslachtsdeel (ongeveer een derde van de gevallen) .De vergrijpen tegen jongens vertonen waarschijnlijk in wezen een soortgelijke verdeling. In verreweg het grootste deel van de gevallen komt het niet verder dan een mislukte poging tot verleiding. Net zoals bij meisjes volgt dan bij ongeveer eenzelfde percentage een uiterst vluchtig contact, van voorbijgaande aard."

5.

In de vijfde plaats hebben we de mythe, dat het kind de handeling uitlokt. We vinden deze zienswijze verdedigd in studies ver victimologie  (slachtofferkunde). Ze beschrijven hoe het kind zich verleidelijk voordoet en daardoor het sexuele voorval oproept. Feitelijk stekt er veel waars in deze voorstelling, maar de feiten laten zich ook op een andere manier verklaren. Bij ons onderzoek zijn we uitgegaan van een opvatting, die we aan Gagnon's boeken hebben ontleend. Volgons hem betekent sexualiteit niet hetzelfde voor de volwassene als voor het kind.

Wanneer kinderen zich gedragen op een manier, die door volwassenen als sexueel kan worden opgevat, wil dit dus nog niet zonder meer zeggen, dat ze zich nu ook sexueel gedragen. Veel kinderen gedragen zich bij voorbeeld soms op een manier, die wij als uitdagend of "sexy" kunnen zien. Maar dat is dan een volwassen uitleg voor het gedrag van een kind. In werkelijkheid gedraagt het kind zich misschien op die manier om contact te krijgen met volwassenen,om het even of dit nu om een affectieve binding gaat dan wel enkel als spel bedoeld is. Het bewijst dus nog niet, dat het kind ook zelf het gebeurde net zo sexueel opvat als de volwassene.

6.

Tenslotte en ten zesde hebben we het ingeroeste denkbeeld , dat de gevolgen van pedofilie voor het kind verderfelijk zijn. Gewoonlijk zijn zo dat niet. Zo wordt er beweerd, dat als een onmiddellijk gevolg van van het gebeurde het kind geschokt en getraumatiseerd wordt; zo loopt het lidtekens op, die het levenslang met zich meesleept. Zo wordt er verder beweerd, dat het gebeurde op de lange duur een verandaring teweegbrengt in de sexuele neigingen van hot kind. Dit is dan met name het gevolg van homosexuele pedofilie; hier wordt verondersteld, dat de sexualiteit van het kind waarschijnlijk in homosexuele richting gestuurd wordt, als het op jeugdige leeftijd in contact komt met een pedofiel .

Maar voor elk van deze beide beweringen is er opvallend weinig bewijs. Wanneer er - op korte termijn - al storingen bij het kind voorkomen, dan zijn die gewoonlijk opgeroepen door de reacties van de ouders, die zoveel ontzetting over hot gebeurde tonen, dat de feiten daardoor in de ogen van het kind een overdreven betekenis krijgen. Krijgt het kind daarenboven met politie en recherche te maken, dan wordt deze indruk nog versterkt. Ook de uitwerking op lange termijn slaat men veel te hoog aan. Het is, bijvoorbeeld, buitengewoon onwaarschijnlijk dat homosexuele omgang in de kinderjaren van het kind een homosexueel zouden kunnen "maken". Wanneer dat waar was, zou minstens wel een derde deel van de bevolking blijvend homosexueel moeten zijn: homosexuela spelletjes komen immers verbazend veel voor in de jongens- en kinderjaren. De Nederlandse  Commissie-Speijer concludeerde , na veel bewijsmateriaal te hebben onderzocht:

"Blijvende homosexualiteit komt in onze cultuur slechts voor bij daartoe gedisponeerde individuen, dit wil zeggen bij die personen bij wie het patroon der homosexualiteit reeds vóór de verleiding aanwezig was."

Do sociologie is vaak op haar best als ze een ontmythologiserende rol speelt, bij de ontmaskering van vooroordelen. In haar bestudering van homosexualiteit heeft ze stellig nuttige inzichten verschaft,  waardoor geijkte voorstellingen van dit verschijnsel aan kritiek konden worden onderworpen. Uit het voorgaande mogen we afleiden, dat een sociologische beschouwing van pedofilie bij het opruimen van mythen net zo'n belangrijke rol zou kunnen spelen.

Vorige Start Omhoog Volgende