Start Omhoog

Reacties

Hoe moet het met die persoonsvorming?  

Congres "De vorming van de opvoeder",
Vlaamse Beroepsvereniging voor Opvoeders vzw,
6 november 1981
Kontaktblad Vlaamse beroepsvereniging voor Opvoeders, 11-6, 1981, 23-31

De kern van deze vragen centreert zich hoofdzakelijk rond het verband persoonlijkheidsvorming - opleiding. Kun je van een volgorde in belangrijkheid spreken, zoals Gieles aangaf? En hoe moet die dan gerealiseerd worden. In feite vragen naar het laatste deel van de uiteenzetting van Gieles, dat omwille van tijdgebrek wat in het vage is blijven hangen.

Iemand haalt Gieles aan: "Het heeft geen nut veel dingen te weten, doch je moet het ook doen. Dus moet een opleiding van opvoeders een voortdurend oefenen zijn." Waarom, aldus deze vraagsteller, opteert het V.B.V.0. dan voor G.O., wat haast een louter theoretische opleiding is?

Iemand stel t dat, ondanks het feit dat persoonlijkheidsvorming primair is, de theoretische bagage toch nodig is om zich mondig te kunnen opstellen tegenover 'collega's' vanuit andere disciplines. Een 'kleine handbagage wetenschappelijke achtergrond' kan daartoe bijdragen. Door een degelijke vooropleiding krijgt men ook betere werkers waardoor meer verantwoordelijkheid kan worden afgedwongen. Dus wel een opleiding, liefst G.O.-niveau, met ook wel voldoende aandacht voor persoonlijkheidsvorming. 
.

 Een ander reageert op Gieles waar hij zegt dat de opvoeder "een specialist is in gewone dingen: omgaan met ...". Heel wat mensen zien nu juist een herwaardering van het opvoedersberoep in de verruiming van de taak van de opvoeder: ouders begeleiden, beleid van de instelling kritisch bekijken, mee uitbouwen van het beleid. ... Dit krijgt meer en meer zijn vertaling in de opleiding. Hierbij vraagt hij zich af hoe Gieles daarover denkt.
.

 Dezelfde vraagsteller haakt in op Gieles waar hij in zijn toespraak zei dat vorming niet schools mag zijn en dat informatieoverdracht en kennis op de laatste plaats komen. Deze persoon vraagt zich nu af of kennis over de eigen zijnswijze van het kind onze omgang met dit kind niet zal verfijnen, oriënteren en duidelijker, maken.
We moeten inderdaad niet weten hoe de hersencellen van een kind (in Gieles' voorbeeld) in elkaar steken, maar we moeten wel weten welk gevolg dit heeft voor het gedrag en de mogelijkheden van het kind, bijgevolg voor onze manier van omgaan.
M.a.w. we moeten niet alleen reflecteren over ons doen en handelen, maar ook over ons handelen vanuit een weten. Weten en doen, kennis en praxis zie ik niet zo te scheiden, wil ik zelfs geen bepaalde volgorde toekennen; beiden zijn immers noodzakelijk. Eenzijdigheid kan in beide richtingen ontstaan. Of heb ik jouw, dit Gieles' visie, verkeerd begrepen? Aldus deze persoon.

 

Misschien een lezersbriefje van Frans Gieles als  antwoord op deze vragen en opwerpingen?

Reacties
Antwoorden

  Start Omhoog