Start Omhoog Volgende

HOOFDSTUK I: 

HOE DEZE TEKST ONTSTAAN IS

[Blz. 4]

1. DE GLOBALE OPZET VAN HET ONDERZOEK.

Deze tekst is tot stand gekomen in een praktijk-onderzoek. Dat is een vorm van onderzoek, waarbij praktisch werken en het zoeken naar inzichten hand in hand gaan. In een viertal leefgroepen is gedurende zeven ŕ twaalf maanden geprobeerd het leefklimaat te verbeteren. Gelijktijdig zijn de gegevens over dit werkproces vastgelegd, verzameld, geordend, bestudeerd en weer teruggerapporteerd aan de groepsleiding en vervolgens met hen besproken. 

In de loop van dit werken zoekproces zijn inzichten opgekomen en zijn er mogelijkheden tot handelen ontdekt, die uiteindelijk in alle vier de groepen tot verandering van werkwijze én tot verbetering van het groepsklimaat hebben geleid. Uiteindelijk is daarna deze tekst opgesteld, waarin de inzichten en handelingsmogelijkheden bijeen staan, zodat ook anderen er gebruik van kunnen maken.

Een aantal elementen uit de werkwijze is van belang om dit stuk te kunnen plaatsen en kritisch te kunnen lezen.

2. DE KEUZE VAN DE GROEPEN EN DE DEELNEMERS AAN HET ONDERZOEK

De groepen zijn op praktische gronden gekozen. Het zijn namelijk stageplaatsen van orthopedagogiekstudenten die ik begeleidde bij hun eindstage en hun eindscriptie. Hiermee noem ik ook vier sleutelfiguren onder de deelnemers aan het onderzoek: zij waren namelijk gedurende 30 uren per week in of vlak bij de leefgroep bezig aan het werk en gelijktijdig aan het onderzoek. Zij hadden een actief aandeel in het werken in en met de bewoners en groepsleiders, in het vastleggen en verzamelen van de nodige gegevens en in de doordenking van dit geheel.

De belangrijkste deelnemers zijn toch de groepsleiders (ik gebruik de mannelijke vorm en bedoel daar ook de leidsters mee) van de groepen.

Aan hen werd gevraagd in een logboek, tevens overdrachtsboek, die gebeurtenissen te beschrijven, die zij belangrijk vonden. Die beschrijving zou vooral hun eigen werkwijze moeten bevatten met de afloop daarvan. Aan hen is vooral teruggerapporteerd, met hen is vooral gesproken over de opkomende inzichten. De begeleiders van de groepsleiding namen meer luisterend en volgend deel aan deze gesprekken.

De inbreng van de bewoners is een indirecte: hun uitspraken zijn in het  


[Blz. 5]

 

onderzoek betrokken voor zover zij opgemerkt en opgeschreven of vermeld zijn door stagiaires en groepsleiding. (Zij wisten wel van het onderzoek af.) Dit is een belangrijke beperking van dit onderzoek: misschien hebben wij hun belangrijkste opmerkingen wel niet gehoord. Het is een beperking, waarvoor in het begin gekozen is in het besef dat je bij ieder onderzoek keuzes moet maken, die beperkend zijn. 

Gekozen is om vooral te kijken door de bril van de groepsleiding, teneinde mét groepsleiders een praktijktheorie te maken die voor groepsleiders bruikbaar kan zijn. Daarom ben ik gestart bij de visie van de groepsleiding op hun werk. In de loop van het onderzoek is de stem en zijn de behoeften en wensen van de bewoners gaandeweg wel meer aan bod gekomen.

Mijn eigen rol bestond vooral uit het bestuderen van de gegevens en het terugrapporteren hierover en het bespreken daarvan met het hele team, stagiair en begeleiders. In die gesprekken was mijn rol vooral: diskussie-opstartend, vervolgens vooral luisterend en noterend. 

Door ieder zijn deze gesprekken als een vorm van teambegeleiding ervaren. Voorts bestond mijn rol uit het onder woorden brengen van de opgekomen inzichten en uit het componeren van de uiteindelijke praktijktheorie uit de in de verschillende groepen opgedane inzichten.

De groepen hebben hier, evenals alle personen, verzonnen namen gekregen. De groepen begonnen, steeds met enkele maanden tussentijd, ná elkaar aan het onderzoek, zodanig dat op een gegeven moment de eerste groep aan de afronding bezig was en de laatste groep in de beginfase; de anderen dus er tussenin. Het waren, in volgorde van deelname, de volgende groepen:

1. De Berenberg: 

elf jongens van 15-18 jaar en vier groepsleiders / -sters in een vakinternaat voor jongens,

2. De Apenrots: 

elf jongens van 11-16 jaar met vijf groepsleiders / -sters in een behandelingstehuis voor jongens,

3. Het Mezennest: 

acht, later negen meisjes van 15-18 jaar en vijf groepsleiders / -sters, die in een eigen groepshuis wonen op het terrein van een inrichting voor jeugdigen, en

4. Het Leeuwenbos: 

elf jongens van 13-18 jaar en vier groepsleiders in een vakinternaat voor jongens.

De wetenschappelijke begeleiding tenslotte geschiedde door prof.dr. J.E. Rink, werkzaam aan het Instituut voor Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit te Groningen. Ikzelf en de studenten waren werkzaam respectievelijk studerend aan de vakgroep Orthopedagogiek van de Katholieke Universiteit te Nijmegen. 

[Blz. 6]

3. DE WERKWIJZE IN HET ONDERZOEK: DE START EN HET VERZAMELEN VAN GEGEVENS

Begonnen werd met het onder woorden brengen van het klimaat zoals dat in de leefgroep werd aangetroffen. Groepsleiding werd gevraagd om in het logboek die dingen op te schrijven vanuit hun dienst, die zij van belang vonden voor het groepsklimaat..Ook de stagiair maakte verslagen van wat hij of zij zag en meemaakte. 

Logboek en verslagen zijn vervolgens bestudeerd, hetgeen uiteindelijk resulteerde in een 'foto': een beschrijving van het groepsklimaat, zoals dat door de groepsleiding al werkend is beschreven en door de stagiair is gezien. Aan deze foto werd een beschouwing toegevoegd, waarin de verschijnselen met elkaar in verband werden gebracht. Dit geheel werd ter hand gesteld aan het team en met hen besproken. In dat gesprek over het groepsklimaat werd ook de vraag gesteld: Wat willen jullie verbeteren aan het groepsklimaat?

Met het gezamenlijk opstellen van werkdoelen begint dan het eigenlijke onderzoek.

De vraag aan de groepsleiding en de stagiair was de volgende: 

Willen jullie in het logboek na iedere dienst (ochtend/avond/dag) een of meer gebeurtenissen opschrijven, waarvan je het gevoel hebt dat die iets men het werken aan het groepsklimaat te maken hebben. Het gaat daarbij vooral om je eigen handelen, om momenten dat je iets wilde bereiken of dat je -achteraf gezien -iets (of niets) bereikt hebt inzake het groepsklimaat. 

Daarbij zijn de volgende vragen leiddraad: 

(1) Hoe was de situatie?

(2) Welke verandering wilde je bereiken? Ten aanzien van wie of wat? En hoe?

(3) Hoe ben je feitelijk te werk gegaan? (4) Hoe liep het af?

(5) Hoe kijk je er achteraf tegenaan? Viel je nog iets op?

(6) Welke inzichten komen er bij het (gezamenlijk) doordenken naar boven?" 

Het antwoord op deze vragen was dus in het logboek te vinden, tesamen met de andere gegevens die de groepsleider van belang vond om op te schrijven. Dit logboek was in Het Mezennest openbaar: het werd ook door

 [Blz. 7]

de meisjes gelezen en ze schreven er zelf ook in. In de andere groepen was dit normaliter niet het geval.

Deze logboekgegevens vormen de belangrijkste bron in dit onderzoek. Door de groepsleiding te vragen direct na de dienst op te schrijven hoe zij gewerkt heeft, meen ik het dichtst mogelijk de ziens- en voelswijze te benaderen, die de groepsleiding al werkend had. Dié zienswijze is het startpunt van ons denken en zoeken, zelfs al zou een ander dan die dienstdoende groepsleider hem 'onjuist' of 'gekleurd' noemen. 

Een groepsleider heeft, al werkend, op dat moment immers maar één manier van kijken: die van hém of háár, op dát moment. Daar moet hij mee werken en dat is het startpunt van ons denken en zoeken naar meerdere mogelijkheden van werken en denken.

Welnu: het logboek werd wekelijks gekopieerd en zo aan mij ter hand gesteld.

4, DE BEWERKING VAN DE GEGEVENS EN DE OPBOUW VAN DE INZICHTEN

In de kantlijn van het logboek schreef ik de getallen (1) t/m (6), voor zover het geschrevene een antwoord kon zijn op de zes gestelde en hierboven vermelde vragen. Vervolgens werden gebeurtenissen en uitspraken voorzien van een of meer trefwoorden, die de gebeurtenissen of uitspraken typeerden. De gekozen werkdoelen waren onder andere leiddraad bij het kiezen van die trefwoorden.

Vervolgens werd het van getallen en trefwoorden voorziene logboek opnieuw gekopieerd. Het ene exemplaar werd op tijdsvolgorde opgeborgen en uit het andere exemplaar werden alle van trefwoorden voorziene passages geknipt. Die uitgeknipte passages werden vervolgens per trefwoord bij elkaar geplakt. 

Na dit coderen, knippen en plakken verschenen dan per leefgroep overzichtelijk bij elkaar: alle uitspraken en gebeurtenissen die te maken hebben met (bijvoorbeeld:) nieuwkomers in de groep, het huishouden, de maaltijden, de groepskas, de nacht ... enzovoorts, en zo ook: de conflicten. 

Op die manier verzamelde ik, om bij het onderwerp van dit werkstuk te blijven, een nu niet meer te tellen aantal beschrijvingen van conflict-situaties.

Na deze ordening is het doorlopende logboek-verhaal een geordend geheel geworden van praktijkervaringen, zoals ze door de groepsleiding al werkend zijn beleefd.

Per maand werd nu per leefgroep een onderwerp nader bestudeerd. Dat onderwerp namelijk, waarover in de afgelopen maand veel geschreven werd; 

[Blz. 8]  


in latere fasen die onderwerpen, waarover genoeg gegevens verzameld waren. Dat bestuderen bestond vooral uit het overzien en vergelijken van vergelijkbare situaties. 

Voor de werkwijze van de groepsleiding werden typerende en samenvattende woorden (begrippen) gezocht, evenals voor het gebeuren na dat handelen van de groepsleiding: de afloop van de gebeurtenissen. Er werd gezocht naar patronen in het beschrevene, naar feitelijke samenhangen en naar vermoedelijke samenhang. De gevonden samenhang werd vervolgens doordacht, ten dele met de stagiair van die groep, soms met meerdere stagiaires. Bij dit doordenken kwamen soms stukjes vakliteratuur van pas.

Dit geheel nu: de gebeurtenissen, de samenvattingen, de analyses, de gevonden en vermoedde verbanden en de bedachte en opgekomen inzichten werden opgeschreven en uitgetypt in een 'notitie'. Per groep werd maandelijks zo'n notitie gemaakt: werkstukken van zo'n zes a twaalf vellen, steeds over bepaalde onderwerpen.

Zo kwamen er notities over de nieuwkomers in de groep, de groepsgesprekken, de maaltijden, de huishouding en diverse andere onderwerpen én in iedere groep meer dan eens: over het omgaan met conflicten. Deze notities werden gelezen door en besproken met het team.

In die gesprekken kwamen vaak gewijzigde en aanvullende inzichten op en kwamen we mogelijke manieren van werken op het spoor. Van die nieuw gevonden werkwijze werd dan later in het logboek weer verslag gedaan, hetgeen vaak aanleiding was tot een volgende notitie over dat onderwerp.

De notities over conflicten en aanverwante onderwerpen vormen, met de verslagen van de teambesprekingen, de verzamelde logboekpassages en de neergeschreven overzichten en analyses daarvan, de basis van dit werkstuk. Deze basis bestaat dus uit de praktijkervaringen van de groepsleiders, zoals die pal na hun werk zijn vastgelegd en zoals die door mij zijn bestudeerd en doordacht en weer met dezelfde groepsleiders zijn besproken.

Slechts in zeer geringe mate (en voornamelijk indirect, namelijk via het doordenken) speelt de bestaande vakliteratuur een rol in het hierna geschrevene. Het is een door praktijkmensen (waar ik mijzelf, gezien mijn levensloop en leefwijze ook toe reken) op basis van praktijkervaring opgebouwde theorie: een praktijktheorie. Pas ná het opstellen van deze theorie worden (door de studenten in hun scripties en door mij in mijn proefschrift) vergelijkingen getrokken met wat de vakliteratuur over dezelfde onderwerpen zegt. Voor zover ik de literatuur ken, blijkt dat op een aantal punten iets ánders te zijn.

[Blz. 9]  


5, DE AFRONDINGSFASE,

Na zeven a twaalf maanden zo gewerkt te hebben, is van iedere groep opnieuw een 'foto' gemaakt ter vergelijking met de eerste 'foto' van het groepsklimaat. Ook is geëvalueerd, in hoeverre de gestelde werkdoelen bereikt, dan wel onderweg aangevuld en veranderd waren.

Tot nu toe is in alle groepen het klimaat veranderd en wel: verbeterd. In alle groepen is ook gezegd, dat dit onder andere kwam doordat men anders met conflicten is omgegaan dan men gewend was. Vermoedelijk is dus de manier waarop je als groepsleiding met conflicten omgaat, in hoge mate bepalend voor het klimaat in je groep. En vermoedelijk leidt de hierna te beschrijven manier van werken met conflicten tot een verbeterd groepsklimaat.

Tussen het bestuderen van het omgaan met conflicten per groep en het opstellen van de hierna volgende tekst hierover ligt nog een onderzoeksfase, namelijk het trekken van vergelijkingen tussen de vier groepen.

6, OVER MENS EN WETENSCHAP EN OVER DIT WERKSTUK

Wetenschappelijk onderzoek ziet er vaak anders uit dan hiervoor geschetst is; het gaat er dan namelijk om om te weten te komen hoe iets is en waarom iets zo is. Daartoe is objectiviteit, afstand nemen van wat je bestudeert, wellicht nuttig.

In de orthopedagogiek gaat het echter om een ander soort weten, namelijk: weten te handelen. Dat handelen doet altijd iémand; dus is dát weten nooit los te maken van het persoonlijke, het gevoelsmatige, het subjectieve.

Nu kun je als mens maar een ding tegelijk doen: je moet kiezen uit een aantal mogelijkheden. Het 'weten te handelen' bestaat dan uit het kennen van een aantal mogelijkheden en het kunnen kiezen daaruit. Het doel van dit onderzoek is dan ook: het vergroten van het aantal mogelijke handelswijzen voor de groepsleiding en het aanreiken van praktisch bruikbare manieren van denken om te kunnen kiezen. Uiteindelijk kiest de groepsleider zelf wat hij wel of niet doet. En de bewoners kiezen daarna weer wat zij doen.

Ik zie de mens dan ook als een zelf en samen kiezend wezen. Niet als een wezen dat slechts reageert op prikkels uit zijn omgeving. Voor onze omstandigheden kunnen wij niet altijd kiezen. Wel kiezen wij in laatste instantie zelf en met elkaar welke betekenis wij aan de omstandigheden geven en hoe wij er mee .omgaan.  


[Blz. 10]

 

Een laatste woord tenslotte over de opbouw van dit werkstuk. De ontwikkeling van de praktijktheorie wordt van het begin af aan geschetst. Het is echter geen precies historisch verslag van de theorieontwikkeling. Dan zou ik de lezer moeten vermoeien met de eerste, tweede, derde en verdere versies van de theorie. Inzichten die pas laat in het onderzoek zijn opgekomen, en die achteraf reeds in de eerste beschreven gebeurtenissen herkenbaar waren, zijn hier meteen vermeld. Het gaat hier immers niet om een precies onderzoeksverslag, maar om een heldere weergave van het uiteindelijk resultaat. Dit ligt in de volgende hoofdstukken voor u, althans over het omgaan met conflicten.

Start Omhoog Volgende