[Start]      [Inhoud]     [Omhoog]     [Volgende >] 

Par. 2. Visies in de orthopedagogiek  

[Vervolg blz. 26]

1. De gedragsvisie en de handelingsvisie

Om de mensvisies in de orthopedagogiek te ordenen, verdeel ik deze in eerste instantie in twee groepen met behulp van de begrippen 'gedrag' en 'handelen'. 

Diverse auteurs wijzen op het verschil dat in de vakliteratuur van de sociale wetenschappen is ontstaan tussen de begrippen 'handelen' en 'gedrag' [*l5]. 

In de vakliteratuur is er een wereld van verschil tussen degenen die 'gedrag' (behavior, Verhalten) dan wel 'handelen' (action, Handlung) als kernbegrip kiezen. Achter beide begrippen gaat een verschillende visie op de mens schuil, op diens daden en diens kennis, alsook een verschillende visie op wetenschap en onderzoek. Wat de genoemde auteurs zeggen over deze verschillen is in schema gezet op p 27 [hier: hieronder]. De formulering is van mijn hand, maar ligt het dichtst bij die van Spiecker (1974 p 15 e.v.) [*l6].  

Schema II 1, blz. 27

Visie achter 'gedrag'

Visie achter 'handelen'

Gedrag is

datgene wat zichtbaar is van wat een organisme doet.
Het kan op mensen of dieren betrekking hebben.  

Handelen is

datgene wat de mens doet of laat én welke betekenis hij daaraan geeft. Dit is niet altijd zichtbaar, maar wel essentieel. 
Handelen is typisch menselijk.  

Auteurs die 'gedrag' als kernbegrip kiezen 
zien de mens als een zich gedragend wezen, wiens gedrag bepaald wordt door wetten zoals die in de natuur gelden, dan wel door regelpatronen die aangeleerd zijn.  

Auteurs die 'handelen' als kernbegrip kiezen
 zien de mens als een handelend wezen, als een wezen dat in staat is betekenis aan zichzelf en zijn wereld te geven, zich doelen, normen en regels te stellen en zijn handelwijze te kiezen.  

Gedrag heeft oorzaken; deze determineren [*] onder bepaalde condities [**] het gedrag. 
En/of:
Gedrag wordt bepaald door regels en is dus voorspelbaar en beheersbaar.  

Handelingen worden gekozen op grond van motieven, waaronder normen of regels. Tussen motief en handeling zit een in principe vrije wilsbeschikking van de mens. De keuze is in principe rationeel te verantwoorden of behoort dit te zijn.  

Zinvolle kennis is  
kennis van deze wetten, oorzaken, condities en regels,  
dus verklarende kennis, nomologische theorie.  

Zinvolle kennis is 
het begrijpen van betekenissen, motieven en redenen (waaronder normen en regels) die de keuzen funderen, dus begrijpende kennis,  idiografische theorie. 

Wetenschappelijke kennis  
bestaat uit objectieve beschrijving van de feiten en uit voldoende bewezen geachte wetmatige of regelmatige samenhang tussen de feiten.  

Wetenschappelijke kennis 
bestaat uit als geldig beargumenteerde uitspraken over de feitelijke, de sociale en de subjectieve werkelijkheid en over de betekenissen, motieven en redenen (waaronder normen en regels) die het handelen funderen.

Geldige uitspraken  
zijn die, welke in overeenstemming zijn met de objectieve werkelijkheid.  

Geldige uitspraken 
zijn die, welke op dat moment voldoende  beargumenteerbaar worden geacht.

Normen en waarden 
kunnen geen onderwerp zijn van wetenschappelijke uitspraken.

Normen en waarden 
dienen op wetenschappelijk niveau beargumenteerd en zo nodig gekritiseerd te worden.  

Met behulp van wetenschappelijke theorie 
kan de werkelijkheid, inclusief het gedrag van mensen, beheerst worden.  

Met behulp van wetenschappelijk theorie 
kan de mens zijn handelingsvermogen verbeteren, dus praktischer worden en zich emanciperen, zich ontworstelen aan beheersing.  

Het beste wetenschappelijk onderzoek 
wordt doorgaans 'empirisch-analytisch' genoemd. Het experiment dat de feiten toont, geeft het beslissende antwoord,
welk antwoord overigens falsifieerbaar [***] dient te zijn.  

Het beste wetenschappelijk onderzoek 

wordt doorgaans 'hermeneutisch-dialectisch' genoemd. De kritische dialoog (de discours) geeft het voor dat moment beslissende antwoord,
welk antwoord overigens kritiseerbaar dient te zijn. 

[*]     Determineren: dwingend bepalen of vastleggen
[**]   Condities: voorwaarden
[***]  Falsifieerbaar: het experiment en de uitslag daarvan dient zo beschreven en geformuleerd te zijn dat een eventueel valse conclusie aan het licht gebracht kan worden.

[Zie verder de lijst van vreemde woorden

   

[Vervolg p. 26]

In dit onderzoek is gekozen om te werken vanuit de handelingsvisie. Daarmee sluit ik mij aan bij een aantal pedagogen, agogen en psychologen die in de laatste twee decennia het begrip 'handelen' naar voren hebben gebracht als een mogelijk vruchtbaar sleutelbegrip voor de menswetenschappen.

Met name Nijk heeft het begrip onder de aandacht gebracht [*17] als "een mogelijk sleutelwoord voor andragologische reflectie" [*l8]. 

De Zeeuw brengt in zijn inaugurele rede  [*l9] het zelfde begrip naar voren als kernbegrip voor agologisch onderzoek. 

Van Parreren voert het begrip op als "centraal thema van de psychologie" en als "kernbegrip" van dat vak [*20]. 

In de pedagogiek gebruikte Langeveld het woord al in zijn omschrijving van opvoeding en opvoedingswetenschap [*2l]. 

Zowel Imelman [*22] als Ter Horst [*23] en Rispens [*24] gebruiken het als een der sleutelwoorden en 

Wigger noemt het een "pädagogischer Grundkategorie" (een kernbegrip in de pedagogiek) [*25].

 

De keuze voor de handelingsvisie en voor 'handelen' als kernbegrip heeft consequenties. Nijk zegt hierover: 

"Het invoeren van 'handelen' als andragologisch basisbegrip, met deze lading, betekent een keuze, draagt een normatief karakter. Het houdt de vooronderstelling in dat mensen kunnen handelen, dat handelen specifiek menselijk is en derhalve meer gewenst dan zich alleen maar 'gedragen', en dat handelen bovendien geleerd, ontwikkeld kan worden.  

[Blz. 28]

Door uit te gaan van dit basisbegrip kiest men voor een bepaalde lijn van westers humanitair denken en stelt men zich bloot aan alle aanvallen die daarop zijn gedaan" [*26].

De consequenties voor de orthopedagogiek komen nu aan de orde.

2. Drie modellen van orthopedagogiek

In de orthopedagogiek treffen we zowel de gedrags- als de handelingsvisie aan. Nu gaat het in de orthopedagogiek altijd om drie (groepen) mensen die, binnen een samenleving, met een problematische opvoedingssituatie te maken hebben: 

de hulpverlener(s), 

de opvoeder(s) en 

het kind (of: de kinderen). 

Nu kan men elk van hen zien als handelende persoon dan wel als zich gedragend wezen. 

In de praktijk laten zich vier modellen herkennen:

De praktijkmodellen II en III laten praktische, maar geen grote principiële verschillen zien, zodat de vier praktijkmodellen tot drie visies kunnen worden herleid. De eerste twee visies, het gedragsmodel en het interventiemodel worden hierna besproken, de derde, het handelingsmodel, komt in par. 4 aan de orde.  

Schema II 2. Modellen in de orthopedagogiek
 

Praktijk-
model

De betrokkenen gezien als

Visie

 

Hulpverlener

Opvoeder

Kind

 

I

zich gedragend wezen zich gedragend wezen zich gedragend wezen

A. Gedragsmodel

II

handelend wezen zich gedragend wezen zich gedragend wezen

B. Interventiemodel

III

handelend wezen handelend wezen zich gedragend wezen

IV

handelend wezen handelend wezen handelend wezen

C. Handelingsmodel

A. Het gedragsmodel

Als men de mens, volwassene en kind, ziet als een zich gedragend wezen en gedrag opvat als oorzakelijk bepaald door wetten of regels, causaal verklaarbaar en technologisch beheersbaar, dan zal men het vak orthopedagogiek opvatten als het kunnen veranderen van gedrag van kinderen en volwassenen, opvoeders en hulpverleners. Men zal daartoe wetmatigheden, regelmatigheden, waarschijnlijkheidsrelaties en causale verbanden tussen gedrag en bepalende factoren opsporen en bewijzen, dus (neo)positivistisch ofwel empirisch-analytisch te werk gaan. Methoden uit de geesteswetenschappelijke stroming zal men slechts marginaal en slechts binnen het empirisch-analytische kader willen gebruiken.

In dit model zijn normen en waarden doorgaans buiten beschouwing gelaten omdat deze in het positivisme geen onderwerp van wetenschappelijke uitspraken kunnen zijn. In feite levert men dan technologie die in het kader van meerdere normenstelsels gebruikt kan worden en die dus -- en hier komt de kritiek op dit model -- misbruikt kan worden in dienst van de aanpassing aan systemen als dit gezin, dit tehuis, deze groep, deze of gene kerk of godsdienst of 'de (huidige) maatschappij'. In de orthopedagogiek staat in dit model het gedrag van het kind, veroorzaakt door 'de stoornis' veelal centraal.  

[Blz. 29]

In de pedagogiek geldt Brezinka als meest uitgesproken vertegenwoordiger van dit model. De behavioristische benadering van problemen met kinderen past in dit model.

Het model is ruimschoots bekritiseerd. 

Met name de reductie van de mens tot manipuleerbaar object van (ortho)pedagogische technologie wordt onaanvaardbaar geacht. De belangen van kind en opvoeder wordt hiermee geen recht gedaan. Het aandeel van de maatschappij wordt verhuld. Het leidt tot technologie in dienst van de huidige machtsverhoudingen die onrechtvaardig zijn en die problemen met kinderen oproepen. 

"De waardenvrije, technologische orthopedagogiek die uit deze benadering voortvloeit, heeft meer belangstelling voor de manipulerende opvoeder dan voor de behoeften van kind en jeugdige, die gereduceerd worden tot een manipuleerbaar object" [*27]

Een ander bezwaar tegen het werken in het gedragsmodel is dit: de onderzoeker vat wat mensen doen en laten op als gedrag ... behalve hetgeen hij zelf als onderzoeker doet. Dát is niet wetmatig bepaald maar vrij en gemotiveerd gekozen, dus eigenlijk 'handelen' . Onderzoeker en onderzochten worden dan in twee wezenlijk van elkaar verschillende kaders bekeken.

Deze inconsistentie is gesignaleerd door De Zeeuw [*28],  Nijk [*29], Dessaur [*30], Wigger [*31] en Imelman [*32]. In het handelingsmodel wordt deze inconsistentie opgeheven.

B. Het interventiemodel

Als men de volwassene (in meerdere of mindere mate) als handelende persoon ziet, doch het kind (in meerdere of mindere mate) als een zich (nog) gedragende persoon-in-wording, dan zal men het vak orthopedagogiek opvatten als de kunde en kennis waarmede men de handelwijzen (interpretaties, doelen en handelingsmogelijkheden) van de volwassenen kan verbeteren, met welke handelwijzen zij op hun beurt het gedrag van de kinderen kunnen beïnvloeden. In het vak is er dan veel aandacht voor de interactie tussen kind en volwassene en voor specifieke handelwijzen van de volwassenen, interventies genoemd. Met een interventie grijpt men in in het gedrag van het kind. Men zal logischerwijs zoeken naar de meest effectieve interventies.

Men zal dan trachten de wetmatigheden (etc) in het gedrag van de kinderen op te sporen én om de betekenisgeving van de volwassenen te verhelderen (etc). Men kan dan zowel in de positivistische stroming als in de geesteswetenschappelijke stroming terecht, terwijl gebruik van methoden uit de kritische stroming evenmin is uitgesloten. In dit model kunnen normen en waarden niet meer buiten beschouwing gelaten worden; het is niet meer neutraal of men als volwassene zo handelt dat het kind zich slechts leert aanpassen of dat men zo handelt dat de persoonswording van het kind wordt bevorderd. Dit model is in feite het meest gebruikte in de (ortho)pedagogiek [*33].

De Zeeuw noemt het interventieschema kenmerkend voor het denken van agogen en pedagogen in praktijk en onderzoek. Hij kritiseert dit schema door erop te wijzen dat hetgeen de (ped)agoog doet gezien wordt als handelen, doch dat hetgeen de cliënt doet wordt gezien als gedrag. Beide partners in de problematische situatie worden in wezenlijk uiteenlopende theoretische kaders met groot verschil in onderliggende mensvisie bezien [*34].

Op deze inconsistentie wezen ook Boon [*35], Verbiest [*36], Rispens [*37] en Miedema [*38]. 

De Zeeuw stelt dan in zijn inaugurele rede [*39] voor om over agoog én cliënt na te denken in termen van handelen. Voor de cliënt betekent dit dat men niet zijn gedrag via wetmatigheden dwingend wil veranderen (dus beheersen), maar dat men zijn handelingsmogelijkheden en dus zijn keuzevrijheid wil verruimen. 

Ook Nijk stelt dat door 'handelen' als sleutelwoord te kiezen, men de asymmetrie die in het begrip 'interventie' ligt opgesloten, kan opheffen. 

"Handelen als trefwoord heeft het voordeel dat de problemen van het dagelijks leven, van de andragologische praktijk, van wetenschap en onderwijs als het ware in elkaar schuiven, vanuit een en hetzelfde gezichtspunt bekeken worden" [*40].

In het orthopedagogische interventiemodel gebeurt dit ook, maar slechts voor de volwassen partner in de problematische opvoedingssituatie. Kind en volwassene worden in twee wezenlijk verschillende kaders bezien. Daar ligt mijn bezwaar tegen dit model. Het gevaar van de positivistische opstelling, geschetst bij model A, blijft wat de kinderen betreft onverkort aanwezig. Aan hun behoeften, belangen en hun wil (die juist bij conflicten in het geding is!) kan andermaal voorbij gegaan worden [*41]. 

[Blz. 30] 

Indien bovendien geen maatschappij-kritische stellingname wordt ingenomen, loopt de orthopedagogiek andermaal het gevaar slechts aanpassend bezig te zijn aan een maatschappelijke ordening die problemen met kinderen blijft oproepen. Mede daarom de keuze om in dit onderzoek in model C te werken, het handelingsmodel voor volwassene én kind.

Dit derde model zal in de vierde paragraaf van dit hoofdstuk besproken worden. In de hierna volgende paragraaf zal eerst de mensvisie die dit onderzoek fundeert besproken worden.  

[Start]      [Inhoud]     [Omhoog]     [Volgende >]