Vorige Start Omhoog

Samenvatting  [van hoofdstuk VIII]  

[Blz. 181]

In de tweede onderzoeksperiode is de voorlopige conflicthanterings-methodiek aangeboden aan zeven teams van tehuisleefgroepen van uiteenlopend type met de vraag om proefondervindelijk na te gaan of deze methodiek bruikbaar en verder te ontwikkelen was.

De vraag naar de bruikbaarheid is uiteengelegd in vier onderzoeksvragen voor deze periode. Deze waren:

1. Hoe kwam de voorlopige methodiek, zoals deze is verwoord, over bij deze praktijkwerkers die haar niet mede zelf ontwikkeld hebben? 
Deze vraag beproeft de tekst van de voorlopige methodiek.

2. Was de voorlopige methodiek bruikbaar voor deze praktijkwerkers? 

a. Wenste men haar te gebruiken? Waarom wel of niet?

b. Kon men haar gebruiken en in hoeverre deed men dit? 

c. Welke belemmeringen traden eventueel aan het licht? 

Deze vragen beproeven de inhoud van de methodiek.

3. Indien de methodiek gebruikt werd, wat gebeurde er dan? 
Deze vraag beproeft de werking van de methodiek. ,

4. Welke inhoudelijke aanvullingen en/of wijzigingen kwamen naar voren? 
Deze vraag beproeft de verdere ontwikkeling van de methodiek.

 

Om deze vragen te kunnen beantwoorden diende de tekst te worden uitgereikt en besproken. Om de mate van bruikbaarheid te achterhalen waren verhalen nodig van groepsleiders die vanuit de methodiek wilden gaan werken. Deze verhalen dienden verwerkt en besproken te worden. Om te constateren of de groepsleiders ook anders gingen werken, moest voordien hun aanvankelijke handelwijze worden vastgelegd. Om de werking van de methodiek na te gaan diende de teams over geruime tijd te worden gevolgd. Om de verdere ontwikkelingsmogelijkheden te kunnen beproeven diende er ruimte te zijn voor eigen invulling en nadere ontwikkeling van de methodiek.

Een en ander resulteerde in een onderzoeksopzet die vrijwel overeen kwam met die van de eerste periode. Het aanvankelijk handelen werd, op basis van logboek en observerende participatie, vastgelegd in een 'eerste foto'. De methodiek werd uitgereikt met de vraag om te bezien of deze bruikbaar was.

Hierbij werd uitdrukkelijk ruimte gehouden voor eigen invulling en verdere ontwikkeling van de methodiek. In enkele maandelijkse cycli werden verhalen verzameld, bewerkt en besproken net zoals dat in de eerste periode gebeurd was. Na een 'tweede foto' en een evaluatie werden de resultaten vastgelegd, zo mogelijk in een scriptie per leefgroep.

Voor een overzicht van deze opzet mag verwezen worden naar het schema op p 149; [voor de deelnemers, de aantallen en het tijdschema mag verwezen worden naar de overzichten op de pagina's 150, 151 en 152.]

Om de methodiek te beproeven moest deze geïntroduceerd worden. Gekozen is voor een wijze van introduceren die de methodiek niet vastlegde, maar slechts als inspiratiebron aanbeval voor een door het team zelf te ontwikkelen conflicthanterings-methodiek. Ontwikkelen werd dus gekozen als wijze van beproeven. 

In de praktijk van de tweede periode lag de nadruk soms iets meer op beproeven, soms meer op ontwikkelen. Dit laatste bleek beter te werken dan het eerste.

De resultaten van de tweede periode zijn hierna in schema gezet: per deelnemend team zijn de belangrijkste gegevens over het proces en de antwoorden op de onderzoeksvragen bijeen gezet.

[Blz. 182 & 183]

Schema VIII 7
De tweede periode van het onderzoek; samenvatting

[Blz. 184

Als we nu de rijen in dit schema overzien, laten zich de vier onderzoeksvragen van de tweede periode zich aldus, samengevat, beantwoorden.

1. Hoe kwam de voorlopige conflicthanterings-methodiek over?

De tekst werd duidelijk, helder en herkenbaar gevonden, bewustmakend en voor sommigen inspirerend.

De inhoud kwam, globaal genomen, bij de oudere groepsleiders en teambegeleiders over als een onder woorden brengen van wat ze eigenlijk al deden. Bij de jongere groepsleiders kwam de methodiek over als een nastrevenswaardig ideaal. Voor anderen echter kwam de inhoud over als anders dan zij gewend waren; als vreemd, als haaks op de eigen visie; of als mooi, maar niet realiseerbaar ideaal. Velen zeiden dat het moeilijk was om zo te werk te gaan.

2. Was de voorlopige methodiek bruikbaar? 

a. Wenste men haar te gebruiken?

Diegenen die de onder de voorlopige methodiek liggende visie (zie hoofdstuk II) in principe al deelden of bij nader inzien konden gaan delen, wensten baar ook te gebruiken. Diegenen die deze visie niet konden delen, wensten haar ook niet te gebruiken. 
Vijf teams zeiden 'ja', twee teams zeiden 'nee'.

b. Kon men haar gebruiken en in hoeverre deed men dit?

Ieder die dit wenste, kon de methodiek gebruiken in zoverre als de persoonlijke en professionele ontwikkeling dit mogelijk maakte. Een zekere mate van zelfkennis, zelfacceptatie en zelfbeheersing is namelijk vereist; met name dient men zijn eigen schaduwkanten en grenzen te accepteren.

c. Welke belemmeringen traden aan het licht?

Vastliggende regels en gewoontes, waaronder 'automatische straffen', belemmeren het optreden als persoon.

Een visie die de schaduwkant niet accepteert of zelfs verbiedt maakt. de voorlopige methodiek onmogelijk.

De persoonlijke grenzen van de groepsleider kunnen belemmerend werken in zo verre deze de groepsleider beletten zijn eigen kwaadheid en onmacht te laten zien en in zo verre deze hem beletten de moeite te doen die het intensieve contact leggen en onderhouden vereist.

 

3. Wat gebeurde er toen de methodiek (wel resp. niet) werd toegepast?

Het gecombineerde team dat de methodiek niet ging gebruiken, bleef werken met macht en overwicht en het indammen van de schaduwkant. Dit, terwijl de twijfel aan deze handelwijze al toegeslagen was. Dit team bleef conflicten met omgangsbreuken houden, het liep met de helft van de bewoonsters vast.

Waar wel met de voorlopige methodiek werd gewerkt, veranderde de handelwijze van bet team -en soms de verhoudingen binnen het team. Conflicten in de groep namen globaal genomen af en verliepen anders. Er kwam beter contact en een betere sfeer in de groep. 
Niet dat de onrust en andere problemen geheel verdwenen: de schaduwkant kwam naar voren en werd meer deel van het dagelijks leven, dat daardoor meestal woeliger werd. 
In de verruimde visie en met de vergrote handelingsmogelijkbeden van de teams gaf dit geen onoverkomelijke problemen, geen chaos en nauwelijks vastlopers. Het was hard werken zo, maar de nieuwe handelwijze beviel uiteindelijk beter.

4. Welke aanvullingen en/of wijzigingen kwamen naar voren?

a. Dat waarschuwen, straffen en strakke regels hanteren leiden tot de vicieuze cirkel van het machtsgebruik, was niet nieuw. Ook de voorlopige methodiek vermeldt deze cirkel al. Wel werd het bestaan van deze heilloze cirkel in iedere groep weer bevestigd.

b. Een grens-aangevende boodschap kan inderdaad heel goed de vorm aannemen van een veelal korte, maar echte kwaadheid van de groepsleider. Als deze die kwaadheid tijdig, zorgvuldig en op warme wijze uit, kan dit niet alleen helpen de conflicten op te lossen, maar ook om het contact te verbeteren. Het contact met de schaduwkant wordt dan wederzijds en zo'n contact is nu juist gewenst, zo niet noodzakelijk voor het werk van de groepsleider. 

 

[Blz. 185] 

c. Weer bleek dat het serieus nemen van de boodschap achter het gedrag, de belangen, behoeften, rechten, gevoelens en de eigen wil van de kinderen hoogst belangrijk is. Door samen met hen de zorg te behartigen en hun behoeften serieus te nemen, kan men in elkaars nabijheid leven resp. werken. Dit geldt vooral voor de cruciale momenten van eten, slapen en ziek zijn.

d. Een conflict kan zich in fasen afspelen, waaronder een 'tussentijdje', een tijdelijke omgangsbreuk. Dat tussentijdje kan benut worden en zelfs nodig zijn voor reflectie. Indien die reflectie het eigen innerlijk en dat van de ander betreft, maakt dit herstel van het contact en dus de oplossing van het conflict in een volgende fase mogelijk.

e. Indien de schaduwkant tijdens conflicten wordt ontmoet, kan deze ontmoeting ook buiten conflicten plaats vinden. De conflict-hanterings-methodiek heeft dan een bredere werking en wordt eigenlijk contact-hanterings-methodiek of gewoon 'methodiek'. 
Omgekeerd geldt: indien de schaduwkant tijdens conflicten verboden wordt, wordt deze ook buiten conflicten verboden. Het niet volgen van de voorlopige conflict-hanterings-metbodiek heeft dan eveneens een veel bredere werking.

f. Indien de schaduwkant naar voren mag komen, wordt ook de hulpvraag zichtbaar. Er is dan behoefte aan een hulpverlenings-methodiek. Of men moet accepteren dat men als groepsleider vaak geen hulpverlenend antwoord kan geven en 'slechts' het contact met de schaduwkant te bieden heeft. Dat contact voldoet aan een belangrijke behoefte van de kinderen.

g. De voorlopige methodiek impliceert een optreden als persoon en het benaderen van tehuisbewoners, oud of jong, als personen. Dit impliceert dat men met name kinderen ook ziet als personen, dus als handelende wezens. De methodiek impliceert het in principe aanvaarden van de in hoofdstuk II verdedigde handelingsvisie. Voor wie die visie niet kan delen, is deze methodiek een vreemde.

h. De voorlopige methodiek impliceert het accepteren van de schaduwkant als behorend bij de persoon. Zij impliceert dus ook een bepaalde invulling van het begrip 'persoon', waarin met name de autonome wil, de gevoelens en de irrationele kanten van de menszijn opgenomen. Dit persoonsbegrip is in hoofdstuk II verdedigd.

i. Om de voorlopige methodiek in praktijk waargemaakt te krijgen is het niet voldoende om een geschreven werkstuk aan te bieden. Wat al zeker niet werkt, is het pogen te overtuigen en het stellend in discussie treden. Met het team zal een proces afgelegd moeten worden van methodiekontwikkeling. Daartoe helpt het zorgvuldig geven van feedback, het goed luisteren naar wat de groepsleiding voelt en vindt, het ondersteunen van ieder teamlid, het participeren, het stellen van kritische doch open vragen en het uitwisselen van ideeën. Zo zal ieder team zelf de team-eigen methodiek in een permanent proces moeten ontwikkelen. De voorlopige methodiek kan daarbij richtinggevend zijn.

Vorige Start Omhoog